Art. 65 Wanneer dijkgraaf en gezworenen het werk visiteren mogen mees
ters noch knechten hen hierin verhinderen. Zij mogen niet dichter
bij de heren komen dan op 2 roeden lengte; zij mogen hen ook niet
verder volgen ,,dan elck op zijn werck ofte bestedinge".
Art. 67 Niemand mag ook dode paarden in het werk begraven of laten
liggen, maar die ten minste 50 roeden vandaar begraven, 3 voeten
diep.
Het voorlaatste artikel luidtopdat niemand van deze generale ordonnantie
enige onwetendheid zal pretenderen, zo zal men die binnen Heinkenszand
of op de dijkage zelf publiekelijk ophangen ,,ende zal dezelve somwijlen tot
ververssinge van een yders memorie int openbaar voorgelezen werden".
Uitvoerige condities 19) zijn ook aanwezig voor de geconcipieerde dijkage
■jOQ van Biervliet, die men in 1618 hoopt in te polderen. Ook hier een verbod van
oproer,,'t zij met woorden ofte wercken" en op het dragen van wapens
,,op poene van metterdaet metter coorde geëxecuteert te worden". Sprak
niet Vierling ook over de galg? Trouwens verschillende artikelen vinden we
ook in het tractaat terug, zoals het verbod om krengen en lege tonnen in de
dijk te brengen. Het is hier de plaats om iets te vertellen over de organisatie
van het bedijkingswerk, zonder in technische bijzonderheden te vervallen.
We hebben het over de aannemers gehad het waren meer kleine baasjes,
later putbazen, of misschien beter nog voormannen. De dijken werden aan
besteed in een aantal percelen variërend van 20-50 roeden, (van 70 tot een
paar honderd meter). Uit hoofde van hun grote insoliditeit aldus één van
de inleiders van het tractaat werd aan dezelfde aannemer maar hoogst
zelden meer dan een perceel gegund. Grote aannemers zien we pas in de
19de eeuw verschijnen. Door de aannemers werd nu zo'n perceel aan een
ploeg grondwerkers opgedragen, waarbij de verschillende ploegen om het
hardst werkten om de dijk op de vereiste hoogte te brengen. De winnende
ploeg, die als teken van de overwinning een vlag op de dijkskruin plaatste,
kreeg een vat bier. Om de dijk spoedig op hoogte te brengen gooiden de
arbeiders soms lege tonnen en cadavers van paarden in de dijk. Vandaar
de verbodsbepalingen. Men kan zich voorstellen dat deze lege tonnen en
krengen de meest merkwaardige verzakkingen 'in de dijk veroorzaakten. Hoe
wel de condities wat uitvoerigheid betreft verschillen vertonen, treft men
meestal enige artikelen aan met het verbod om de bewoners uit de omge
ving lastig te vallen, vruchten te rooien of „gansen en hoenderen" te stelen,
's Nachts moest het volk in de keten blijven. Als enige ontspanning waren
de dijkwerkers op de zoetelaarsketen aangewezen, waar bier en jenever
bij stromen in de dorstige kelen gegoten werd.
Wij krijgen van de dijkwerkers langzamerhand het beeld van outcasts. Man
nen uit diverse streken bij elkaar gekomen voor een flinke polder waren,
zoals gezegd 2 a 3000 man nodig in keten verblijvend, op zoetelaars
aangewezen, meestal met de nek aangekeken door de bewoners van de
achtergelegen polders, komen tot dingen, waartegen in de bestedingsvoor
waarden gewaarschuwd wordt.
Soms geven enkele berichten een indruk van de wanordelijkheden. In maart
1773 werd met de indijking van de Reigersbergsche polder op Zuid-Beveland