VOORWAARDEN VAN VERPACHTING EN REGLEMENT
Aanvankelijk vormden de voorwaarden van verpachting veelal tevens het
reglement voor de veerpachter. De verplichting voor elk overzetveer een reg
lement vast te stellen bestond eerst ingevolge art. 3 van het Reglement op
de veren in de provincie Zeeland, vastgesteld door de Provinciale Staten op
8 juli 1820, gewijzigd goedgekeurd bij K.B. van 21 augustus 1822 nr. 98.
Het Zeeuws Verenreglement van 1955 bevat bepalingen over keuren van
schepen, aankondiging van de veerdiensten, dienstregeling e.d.
VERLAGING C.Q. KWIJTSCHELDING VAN VEERPACHT
Ingeval tengevolge van een oorlogstoestand, overstromingen, of dreigemen
ten van andere schippers in de zestiende eeuw niet kon worden overgezet
behoefde de veerman geen pacht te betalen. Later bepaalde de magistraat
van IJzendijke in 1692 en het stadsbestuur van Arnemuiden in 1708 dat de
pachter nooit aanspraak kon maken op verlaging van de pachtsom. Deze
gevallen bleven echter uitzonderingen. In de Franse tijd kon de pachter in
gevolge art. 9 van de door de Franse Minister van Financiën vastgestelde
voorwaarden van verpachting van 8 juni 1804 geen verlaging vragen wegens
onvoorziene gebeurtenissen als watervloeden, droogte, ijsgang, overstro
mingen en dergelijke.
INBREUKEN OP HET VEERMONOPOLIE EN RECHTSPRAAK
a. Overzetveren
Het instellen van een ander overzetveer naast een bestaand veer is slechts
bij drie veren voorgekomen (Duiveland, Kapelle en Zuiddorpe). Degene die
het oorspronkelijke veer liet uitoefenen werd in rechte c.q. door de Staten-
Generaal in het bezit gehandhaafd. Verder werd het recht van veer of het
gebruiksrecht bij een enkel veer betwist zonder dat blijkt, dat degene, die
dit recht bestreed zelf reeds een veer had opgericht. Dit was het geval
bij het veer van Goes in 1458, Reimerswaal in de 15e eeuw en een veer van
IJzendijke in 1703. Bedoelde pogingen hadden geen succes.
In zes gevallen maakte een andere schipper inbreuk op het monopolie van
de rechthebbende gedurende de 17e en 18e eeuw. Slechts twee keer werd de
overtreder gedaagd voor het plaatselijk gerecht. Slechts in één geval
Oud- en Nieuw-Vossemeer in 1693 werd de overtreder veroordeeld tot
een geringe boete. De andere schendingen van het veermonopolie werden af
gedaan met waarschuwingen en een verbod hetgeen blijkbaar afdoende was.
De Hoge Raad besliste bij arrest van 16 juni 1846 (W. 759) dat het K.B.
van 21 augustus 1818 (S. 33) behalve op beurtveren ook op overzetveren
van toepassing was. Dit had tot gevolg dat schipper Pieter van Dongen te
Vlissingen niet strafbaar was wegens overzetten van vee zonder toestemming
van de veergerechtigde, daar ingevolge art. 2 sub b van gemeld K.B. ten
hoogste drie particulieren of kooplieden zich onderling mochten verstaan
omtrent vervoer van hun goederen door een ander dan de aangestelde veer
schipper. Archiefonderzoek toonde de juistheid van het standpunt van ons
hoogste rechtscollege aan.
De kantonrechter te Axel heeft tussen 1839 en 1848 negen processen be-