ZEEUWSE VRIENDEN VAN BETJE WOLFF-BEKKER H. C. M. GHIJSEN I. DE PERPONCHER; RADERMACHER. "Nooit kom ik weer in dat bigot Zeeland", schrijft Betje (5 juni 1774) aan haar vlissingse vriend, de medicus D. H. Gallandat. Deze felle uitval is veroorzaakt door het gerucht over de tragische dood van een stadsgenoot, die ze zonder het rechte van de zaak te weten op dit punt is ze nu een maal uiterst achterdochtig in verband brengt met een botsing van deze man "die niet dacht als de grote menigte" met de bekrompen orthodoxie in haar geboortestad. Er staan echter tegenover deze en dergelijke boutades telkens uitingen, die van haar liefde voor Zeeland getuigen en van haar trots op zeeuwse pres taties; ze pleegt met vuur in de bres te springen voor haar zeeuwen, bij het geringste vermoeden, dat ze niet op de juiste waarde worden geschat. Zo (17 januari '74) 2) ,naar aanleiding van de benoeming van de vlissinger P. Boddaert tot lector aan de utrechtse universiteit"ik ben zo enthousi- astisch voor ons Zeeland, dat ik alle menschen wel zou willen toeroepen Dat is ook een landsman van mij". Of (14 februari) 't Zal altoos mijn bOt zijn, en blijven, zooveel in mijne geringe vermogens is, den naam van mijn Vlissingen eere aan te doen, schoon ik hier in Holland verre het grootste deel mijns redelijken levens heb gesleeten en denkelijk mijne dagen zal ein digen". 3) Hier is dan, minder emotioneel, de erkenning dat zij in het hart je van Holland de armslag gevonden heeft voor haar volle ontplooiing, dat ze er, gerugsteund door een kring gelijkgestemde vrienden, haar strijd voor geestelijke vrijheid voeren kan maar dat haar hart blijft kloppen voor haar geboorteland. Met de uitgave van haar grote gedicht Walcheren, „een oefening in het schilderende deel der dichtkunst" 4) had zij al enkele jaren vroeger (1769) dit "büt" trachten te bereiken, en met groot succes. Het gedicht was als iets nieuws begroet en had haar naam als dichteres gevestigd - óók in Holland. 5) Maar de verrassend grote geestdrift, waarmee het in Zeeland was ontvangen had voor haar nog iets anders dan literaire erkenning betekend maatschap pelijk eerherstel, waardoor zij vrij komt te staan tegenover bittere jeugd herinneringen en de smadelijke ervaringen die tijdens haar verloving en huwe lijk de atmosfeer hadden bedorven. 't Was voor mijn vader een harte lijke blijdschap te zien, dat mij door zoo veele fatsoendelijke lieden bezoek gedaan werdt", is haar veelzeggend commentaar in een brief aan de am-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1970 | | pagina 20