eens schriftelijk uiting geeft aan zijn gevoelens "in zeer sérieuze termen"
heeft dit wel in de eerste plaats meegesproken.
De berichten in Betje's brief worden op een frappante manier aangevuld
door een brief van Radermacher, die zich in de collectie Snouck Hurgronje in
het Rijksarchief in Zeeland 29) bevindt, geschreven na de dood van zijn eer
ste vrouw (12 februari 1780). "Men kan, aldus begint hij, na waarheid tot
haar welverdiende lof melden, dat behalven de bekoorlijkheden des lichaams
Haar Ed. begaafd was met een goed verstand en extra juist oordeel, zeer
geneigd tot diepzinnige studiën vooral over Theologische bespiegelingen
blijkende uit het groot aantal nagelaten geschriften door eigen hand ge
schreven". Na haar bekwaamheid in het aquarelleren en handwerken te heb
ben aangestipt, vervolgt hij (zij was) „in den ommegang bedaard, weinig
ophebbende met de waereli, of wereldse zaaken De Theologie was haar
hoofdstudie en derzelver bespiegelingen haar eenigste vermaak en genoegen
zoodat Haare nagedachtenis bij alle vrienden en bekenden in zegening is
Een even eerlijke als koele karakteristiek, tekenend voor hun verhouding.
Haar "bekering" was dus geen bevlieging geweest, maar diepe overtuiging,
die een niet te overbruggen kloof had gevormd. Ze hadden naast elkaar
voortgeleefd, ieder in eigen gedachtenwereld en met eigen vrienden.
Uit Betje's brieven blijkt herhaaldelijk, dat Radermacher tot haar intieme
vrienden gaat behoren. Met de Moor van Immerzeel, ds. Couperus, dr. Maar
ten Houttuin, prof. Burman en Cornelis Loosjes dringt hij aan op de uitgave
van haar portret vóór de Lier- Veld- en Mengelzangen; 30) evenals deze vrien
den had hij al vroeger zijn "rijke en schoone bibliothèque" tot haar beschik
king gesteld 31wat ook zijn zwager, Boogaert van Alblasserdam doet, een
aanwijzing, dat deze eveneens tot Betje's bewonderaars behoort en aan
Radermacher's zijde stond t.a.v. diens verlichte denkbeelden.
Interessanter dan deze terloopse vermeldingen is de aan Radermacher
gewijde Lierzang aan Philantrope in de herfst van '70 of begin '71 geschre
ven. 32) Niet zozeer om het ietwat geïdealiseerde karakterbeeld als om de uit
voerigheid waarmee Betje stilstaat bij R's verblijf in het buitenland Enge
land, Frankrijk, Duitsland, blijkbaar directe neerslag van zijn geanimeerde
verhalen; ze beslaan bijna de helft van het gedicht. Een paar voorbeelden
van zijn indrukken tijdens zijn verblijf in Engeland, die Betje bijzonder hebben
getroffen; telkens noemt ze feiten en namen. Hij heeft er onder het gehoor
gezeten van de vrijzinnige theoloog Foster 32b) ;een stille dienst van de
Quakers bijgewoond, maar ook ervaren dat hier de "Deïsterij op 't altaar
staat". Hij heeft "Pitt, de steun der Vrijheid" ontmoet. En onvergete
lijke ervaringen in Londen hoorde hij Handel's Messias, die hem tot het
diepst van zijn ziel ontroerde, en hij werd er meegesleept door het geniale
toneelspel van "den grooten Garrick", Engeland's beroemdste acteur. Adem
loos had Betje naar deze en vele andere herinneringen 33) geluisterd, en als
ze zich in de eenzaamheid van haar boekvertrekje alles weer te binnen
brengt kan ze er haast niet van scheiden. In augustus '71, als ze juist
weer uit Zeeland terug is, zien we Betje's platenatlas met het portret van
Garrick verrijkt; we hoeven nauwelijks te vragen, wie de schenker was. Wel
is de bundel, waarin de Lierzang werd opgenomen nog ter perse, 34) maar een