die meer solide dan schitterend is"? Maar, zo redeneert ze „Die wel schrijft,
denkt wel; en dewijl ik de kunst van denken zeer hoog schat, is het vrij na
tuurlijk, dat ik mij veel nuts en vermaaks beloof uit uw correspondentie".
Ze kan hem dus verzekeren, dat het niets met poëtische verbeelding en alles
met gezond oordeel te maken heeft, als ze „zijn charmanten brief een mees
terstukje (vindt) van dat exquise boertige, dat maar zelden in de Brieven
van eenen Gallandat of Engelman 53) gevonden wordt".
Een brief van hem is dan ook een trac'catie, die ze onmiddellijk moet savou
reren. Als ze er een ontvangt terwijl ze in Haarlem „in een groot gezelschap
(zit) in de wijsgeerigen kring van mijn Menisten Leermeester" 54),
heeft ze „waaragtig geene Philosophie genoeg, om dien Epistel niet cito te
leezen". Er staat o.m. „een discours (een smaakelijk discours)" in tussen
Gallandat en zijn vrouw over haarzelf „had ik tijd ik schreef u eens
hoe ik gebruid wierd over die levendige houding en het tintelend oog, waar
mee ik uwen brief las 55)
Als ze ontdekt heeft, dat Gallandat in Parijs niet alleen Marmontel 5Ó) heeft
gekend, maar zelfs Rousseau heeft gesproken, kent haar verrukking geen
grenzen „Kent ge waarlijk mijn Marmontel die edelmoedige advocaat
voor de onwaardeerbare vrijheid der Menschelijke natuur"!Kent gij
ook door Conversatie Rousseau? de groote, de goede, de uitmuntende Rous
seau? zijn beeld hangt op mijn Boekekamer in eene vergulde Lijst en tus-
schen De Groot en Erasmus. Dit is mijn schrijver
Zo begint de lofzang, die nog in een volgende brief wordt voortgezet. Het
is waar, dat Gallandat uitvoerig op het onderwerp was ingegaan. 56a)
Het zal de vlissingse medicus misschien verrast hebben, dat ze ook ver
trouwd is met het werk van een derde beroemdheid, door hem genoemd, dat
van Helvetius, en dat ze voor zijn materialisme, in L'Esprit op de mens
toegepast, niet terugschrikt, al ontbreekt de kritiek niet„schoon ik
voor mij vast geloof, dat ik niet geheel machine ben, stem ik echter volko
men in verre de meeste zijner stellingen; en 't is zeker een schande (dit
blijkbaar als directe reactie op wat Gallandat schreef) dat men een beul
employeert om zijne dwaalingen te weerleggen 57) Het verbaast ons niet
dat het P.S. van deze brief luidt„ik schrijf voor u en voor uw vrouw. Dit
a governo" (d.w.z. houdt zelfs Jan erbuiten).
Het is niet toevallig, dat Betje hem nu ook in vertrouwen neemt over haar
weldra te verschijnen hekeldicht „Aan mijnen Geest", met de scherpe tegen
„Dortsma" (de felle Dortse predikant Barueth) gerichte voorrede „Opdragt
aan den Tijd", en haar Zedezang aan de Menschenliefde, geschreven onder
de verse indruk van de rampzalige brand in de amsterdamse schouwburg
(11 mei '72) en vol gloeiende verontwaardiging over het liefdeloze wanbe
grip van hen, die in deze ramp een „openbaring van de Goddelijke Gerechtig
heid" hadden gezien 58) „Gij ziet, het is mij ernst onze vernieuwde vriend
schap te cultiveren, doe insgelijks", zo eindigt ze.
Deze opwekking was nauwelijks nodig. Want al vroeger had G. haar in
vertrouwen genomen over moeilijkheden, waarmee hij in zijn verloskundige
praktijk te kampen heeft tegen vastgeroeste gewoonten en kwakzalverij. Half
in ernst, half schertsend had hij haar zijn „cas de conscience" voorgelegd;59)
door zich te schikken naar het „prejugé" van de baker, die „favorite van de
kraamvrouw" was het hem gelukt voor de boreling de behandeling er door