MARINUS SLABBER (1740-1835) AMATEUR-ZOOLOOG IN ZEELAND W. S. S. VAN BE NTH EM JUTTING. LEVENSLOOP Martinus Slabber werd geboren te Middelburg op 31 October 1740 als zoon van Pieter Slabber en Maria Oosthout. Volgens Nagtglas (1893, p. 634) waren zijn ouders welgesteld en gaven hun zoon een goede opvoeding. Van der Hoeven (1862, p. 272) formuleert deze jeugdjaren aldus ,,Van zijn eerste jeugd af had hij veel lust in het teekenen en in natuurkundige nasporingen, terwijl zijn vader hem in de gelegenheid stelde daaraan te voldoen, en hem een voor dien tijd niet gewone opleiding gaf". Wat deze opleiding echter precies inhield, is niet bekend. Slabber werd in 1767 Baljuw en Secretaris van Oudelande (Van der Hoeven, 1862, p. 272). Dit dorp was in één administratie verenigd met Baarland, Bakendorp en Stuvezande. In 1769 en 1770 correspondeerde hij van Baar land uit met de secretaris van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschap pen, en meldde o.a. dat hij ,,ook tot penningmeester van de watering alhier (is) aangesteld, 't welk dhr. Boddaert alhier geweest heeft, zo dat ik rijkelijk mijn handen vol heb en thans weinig tijd heb om in de Liefhebberij wat te doen" (brief 18 Mei 1769). Deze ambten vervulde hij aanvankelijk van Middelburg uit, later van Goes. Op 18 November 1768 (brief 11 Maart 1807) verhuisde hij van Middelburg naar Goes, waar hij op 27 April 1771 als burger werd ingeschreven (Burgerboek VN 1294). In de magistraat van Goes heeft hij verscheidene functies bekleed, o.a. Schepen van 1787 tot en met 1795, Raadslid van 1803 tot en met 1817 en Burgemeester van 1818 tot en met 1823. Ook was hij een tijdlang President der Justitie (brief 11 Maart 1807). In 1817 werd hij rijksontvanger voor een groot deel van Zuid-Beveland (Nagtglas, 1893, p. 634). Van der Hoeven (1862, p. 272) geeft nog de volgende notities over Slabber's loopbaan ,,ln December 1786 werd Slabber bij Commissie van Z.D.H. den Stadhouder tot Schepen van Goes benoemd. Ten gevolge der politieke veranderingen was hij van 1793 (71795) tot 1803 buiten ambtsbetrekking. 2) In het laatstgenoemde jaar werd hij benoemd tot Lid van den Raad van Goes, terwijl hem in 1805 de superintendentie over de calamiteuse polders bij den Waterstaat werd opgedragen, in welke betrekking hij tot 1810 is werkzaam geweest, en aan den Staat belangrijke diensten bewezen heeft. In 1809 werd hij benoemd tot President van den Raad en van de Regtbank, en in 1818 tot Burgemeester van Goes, welke betrekking hij tot 1823 vervulde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1970 | | pagina 49