In 1817 werd hij door Z.M. Koning Willem benoemd tot Ontvanger der
Directe Belastingen en Accijnsen van Hoedekenskerke, 's-Heer Abtskerke
en Ovezande, uit welke betrekking hij in 1827 op zijn verzoek eervol en met
pensioen ontslagen werd".
Ook was hij enige tijd praeses ouderling van de Waalse kerk (brief 25 Oct.
1785) en rentmeester der kerke-goederen (brief 25 Jan. 1783). In beide
functies was hij betrokken bij de aanstelling en het vertrek van predikanten.
Tijdens zijn burgemeesterschap was hij te Goes Geassocieerde in het Comp-
toir van Negotie onder de firma Tilburgh Slabber en Compagnie, zout en
zeepzieders, olyslagers en kooplieden" (Not. Arch. Adrianus de Jongh, 1817,
no. 1559).
In 1823 verliet hij Goes en vestigde zich te 's-Gravenpolder, waar hij op 30
April 1835 overleed. Hij werd te Goes op zijn eigen begraafplaats ^graf
kelder) ter aarde besteld (Van der Hoeven, 1862, p. 275).
Slabber was op 28 Juni 1771 getrouwd met Maria Margreta van Esen. Zij
hadden één dochter, Maria, geboren 12 Mei 1772. De moeder overleed reeds
in 1784. Slabber is nooit hertrouwd. Er is geen portret van hem bekend
(fig. 1.)
Al had Slabber dan ook geen academische opleiding gehad, hij stond toch
door zijn onderzoekingen op natuurhistorisch gebied (waarover meer in
een volgende paragraaf) in verbinding met vele wetenschappelijke onder
zoekers. In Zeeland o.a. met Dr. Job Baster (1711-1775), Leendert Bomme
(1727-1788), Dr. Johannes Nettis (1707-1777), buiten Zeeland o.a. met
Pierre Lyonet (1706-1789), Martinus Houttuyn 1720-± 1786).
Zijn verdiensten werden erkend door de benoeming tot (1) lid van de Hol-
landsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem op 21 Mei 1767 3)
(voorgesteld door Job Baster), (2) tot lid van het Genootschap ter bevorde
ring van nuttige kunsten en wetenschappen (de voorloper van het Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen, toenmaals te Vlissingen) op 31 Mei
1768, (3) tot lid van de Kurfürstliche physikalische Geseilschaft in Ober-
Lausitz in Sachsen in 1769, en (4) tot lid van de Keizerlijke Duitsche
Leopoldinisch-Carolinische Akademie der Natuuronderzoekers op 10 Januari
1771. 4)
In de Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij en van het Zeeuwsch
Genootschap publiceerde Slabber enkele natuurhistorische waarnemingen
(zie paragraaf wetenschappelijk werk). Zelf beval hij in 1768, kort na zijn
eigen benoeming, bij het Zeeuwsch Genootschap tot leden aan Job Baster en
Pieter Boddaert (brief 26 Juni 1768) en Leendert Bomme (brief 16 Juli
1768).
Met Bomme had Slabber meermalen vriendschappelijk en wetenschappelijk
contact. Slabber bezocht Bomme enkele malen op Burgvliet, de buitenplaats
van Bomme te Oostkapelle. Samen maakten zij dan wandelingen naar het
strand om zeedieren te verzamelen (Slabber, 1769-1778, p. 92; Van Benthem
Jutting, 1969, p. 33).
Niet alleen de natuurhistorische wetenschap beoefende Slabber, maar ook
natuurkunde en wiskunde, twee takken van wetenschap, die in de 18de eeuw
ook in kringen van ontwikkelde amateurs grote belangstelling genoten. In