Planaria Vortexvittata Frey). Geldige naam: Plagiostomum vittatum
(Leuckart).
De zee-luis kwam te voorschijn uit levende eendenmossels, die twee West-
kappelaars in November 1767 aan Slabber kwamen vertonen, en die de nacht
te voren in groten getale aan het strand van hun woonplaats waren aange
spoeld, vastgehecht aan de bodem van een vat, en aan een lege fles. Slab
ber beschreef hoe de eendenmossels „begonnen uit te spouwen iets, dat
zich als zware Rookwolken, die uit een Schoorsteen komen, vertoonden".
Dit bleken nauplius-larven van de eendenmossels te zijn. (H. Anatifa laevis;
M. Lepas anatifera Lin.). Geldige naam Lepas anatifera Linnaeus.
Het vierde organisme, „byzonder klein en teder", is de Zeevonk, een een
cellig dier, dat zeer algemeen is in de maanden Juni en Juli. Slabber tekende
het op 30 Juni 1768. Het is merkwaardig, dat hij niet het lichtgevend ver
mogen van de Zeevonk vermeldde. (H. Noctiluca miliaris Suriray; M. Noc-
tiluca miliaris Lesson.). Geldige naam -.Noctiluca miliaris Suriray.
Als laatste dier van dit achtste stukje wordt weer een platworm behandeld,
getekend op 29 Juni 1768. Slabber verkeerde in het onzekere over de ver
wantschap van dit dier. Voor een worm vond hij het veel te beweeglijk
„zonder eenige de minste Zwemvoeten, of iets dergelijks; echter is het by
zonder vlug in het zwemmen, draaijende en keerende het lichaam naar zijn
welgevallen". (H. Balanus larve; M. Leptoplana subauriculata Dies.). Geldige
naam niet te geven; waarschijnlijk een acoele turbellarie.
In het negende stukje is sprake van drie verschillende soorten dieren. De
eerste, een „Zee-pissebed, genaamd Oniscus marinus", viste Slabber op 15
Juni 1768. Het dier „is zeer gaauw in het water, ofschoon zijne Pooten tot
zwemmen niet geschikt zijn men vind het wel vier maanden in den Zomer,
en redelijk veel". Op blz. 73 noemt hij het dier Asilus marinus of Zee-brems.
(B. Anceus marinus Slabber; H. Anceus marinus van Beneden; M. Anceus
marinus v. Ben..). Geldige naam Paragnathia formica (Hesse).
De Zee-luizen, Monoculi marini, waarvan Slabber het mannetje en het wijfje
afbeeldde, viste hij op 18 Juni 1768. (H. Cyclops Staphylinus Jurine; M.
Harpacticus chelifer Muil..). Geldige naam :Niet geheel zeker te determineren;
mogelijk Harpacticus chelifer (O.F. Müller).
Het kleine kwalletje „Medusa marina", dat Slabber in drie standen afbeeld
de, is een hydromeduse met 16 tentakels van een Laomedea soort. Het is
niet mogelijk deze verder te determineren. (H. Campanularia dichotoma);
M. Campanularia gelatinosa).
Twee diersoorten werden door Slabber in het tiende stukje beschreven, n.l.
een „Zee-scherminkel of Phtisica marina" en een „Zee-duizendbeen of Scolo-
pendra marina". De eerste is een vlookreeftje, dat hij op 20 Juni 1768 viste
„aan het hout van de Onderbermen der Zeedijken, welke men niet lang boven
water vind". (H. Leptomera pedata (O. F. Müller); M. Leptomera pedata
Muil. Geldige naam \Phtisica marina Slabber.
Het andere dier is een borstelworm, gevist op 22 Juni 1768. Het droeg
tussen het derde en het twaalfde lichaamssegment een vliezige zak, waarin
een grote menigte larven, die zich na een dag of vijf uit die zak vrij maakten
en zelfstandig gingen rondzwemmen. Het was dus een wijfje, en demonstreer
de een geval van broedverzorging. (H. Autolytus prolifera (O. F. Müller);
M. Autolytus prolifera Grube). Geldige naam een Autolytus, de soortnaam