strekken en intrekken, en zich met een zuigertje vasthechten. (H. Polia obscura Schultze; M. Polia obscura Schultze). Geldige naam niet te geven, mogelijk is het een nemertine. Het zestiende stukje begint met de beschrijving van een ,,Slik-pissebed". Slabber vertelt hiervan: ,,Op den 1. van Oogstmaand des avonds langs een der gragten binnen Middelburg, bij laag water, zag ik de slikken in dezelve, sterk als met vuurvonkjes verligt". Den volgenden dag liet hij zich wat van dat slik brengen en ontdekte er microscopische diertjes in, die hij van boven en van onder afbeeldde en zeer gedetailleerd beschreef. Het waren geen Iso- poden, maar jeugdstadia van een Copepode. (H. Caligus spec.; M. Cali- gus spec.). Geldige naam Caligus spec. Het andere dier, een West-Indische Zee-slak", afkomstig uit Essequebo, was in 1765 in liquor gezonden aan Mr. Luix Massis, Bewindhebber van de West-Indische Compagnie. Na diens overlijden werd het dier aan Slabber aangeboden. De slak is nog geen twee cm lang, misschien wel wat gecon traheerd in de conserveer-vloeistof. Langs de rechterzijde loopt een gebo gen baan met spitse uitsteeksels. Is dit misschien de kieuw? Op de rug is een ovale, schildvormige figuur zichtbaar, welke de indruk maakt, dat hier een schelp heeft gezeten. (H. Pleurobranchus?; M. Doris spec.). Geldige naam niet te geven, mogelijk een Umbraculum? In het zeventiende stukje komen ter sprake een „Agaat-pissebed", gevist op 4 Augustus 1768, een „Gehoornde Zee-water-luis", gevist op 6 Augustus 1768, een „Zee-rups" en een „Zee-diertje", de beide laatste zonder datum. De Agaat-pissebed wordt uitvoerig beschreven, met speciale vermelding van de lange sprieten, welke over hun hele lengte voorzien zijn van borstelharen zoals bij de boktorren. „Doch mogelijk zal men mij tegenwerpen, dat de Voel hoornen der Boktorren, niet voorzien zijn met borstel-hairtjes; dit is over het algemeen waarmaar dit is ook waar, dat ik, in mijne verzameling, een Oranje en Zwarte bonte Boktor bezit, die de Sprieten of hoornen zeer sterk met borstel-hairen voorzien heeft, die meede een Oranje en Zwarte kleur hebben, evenals de bok. Ook heb ik eenige Jaren geleeden, in het uitmuntend Kabinet van zijn Doorlugtige Hoogheid, in 's Haage, zulk een Boktor gezien". (B. Slabberina agata Van Beneden; H. Slabberina agata Van Bene den; M. Eurydice pulchra Leach). Geldige naam Eurydice pulchra Leach. De Gehoornde Zeewaterluis is een roeipootkreeftje, bij Van der Hoeven en Maitland Cetochilus septentrionalis geheten. Het is echter niet doenlijk deze soort te determineren. Mogelijk hoort zij tot het geslacht Acartia. De Zee-rups werd door Van der Hoeven en Maitland voor een naakte zeeslak, Dendronotus arborescens, aangezien, maar Slabber's beschrijving en afbeelding vertonen duidelijk een borstelworm. Aardig is zijn beschrijving van de voortbeweging „De voortgang van deeze Rups was, als die der Rupsen, verzettenderwijs, en niet strijkende als de Slakken". Moderne naam niet te geven. Het laatste organisme van dit stukje, citroengeel van kleur, en lichtgevend, is de larve van een borstelworm. H. Leucodorum ciliatum; M. Leucodore ciliata JonstJ. Geldige naam Polydora ciliata (Johnston). Het achttiende stukje behandelt eerst een „Langwerpig-vierkante Zee krabbe", gekregen in 1768 van een visser en opgehaald in een partijtje zeewier. Dit diertje, ter grootte van een tarwekorrel, was een megalopa-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1970 | | pagina 63