In een week tijcis werden de gezworen vrienden geslagen vijanden, en naar mate Mina meer daalde op de ladder van Multatuli's waardering, verminder de ook zijn waardering voor haar protegée. ,,Juffr. Baart maakt wel indruk in de pathetische scène met Louise", schreef hij 11 februari aan zijn uit gever Funke. „Hoe vind je dat: ik had tranen in de oogen. En Vos [Care! Vosmaer, die op zijn verzoek de repetities bijwoonde] ook".18) De volgende dag schrijft hij hem „Maar, nog eens, juffr. B. bederft de rol van Hanna niet. Haar (te scherp en weinig leidbaar) stemmetje klinkt goed in de scène met Louise".19) Drie dagen later heet het al,,'t Onbeduidende juffertje B. voldoet nog beter dan zij, in weerwil van 't scherp stemmetje dat dit kind heeft, en dat haar niet heel geschikt maakt voor 't tooneel. Van die juffr. B. zou misschien nog iets te maken zijn. Van M. K. niet I" 20) „De onbeduidende Baartje" noemt hij haar twee dagen voor de première, die op 1 maart 1875 niet te Rotterdam, maar te Utrecht plaats vond, in een uiterst geladen sfeer en in tegenwoordigheid van Multatuli en Mimi Hamminck Schepel. Op het programma stond Elize uitdrukkelijk aangeduid als „leerling van Mej. Mina Kruseman". De belangstelling voor de première van het veel besproken stuk was enorm; de commissaris des konings en allerlei andere Utrechtse autoriteiten waren aanwezig, bijna de hele Nederlandse pers was tegenwoordig en de schouwburg was al dagen tevoren uitverkocht, zodat men zelfs zitplaatsen in het orkest had moeten aanbrengen. Mina Kruseman was ervan overtuigd dat Mimi meegekomen was om voor Elize te kunnen invallen als dat nodig mocht blijken, maar zei er niets van tegen Elize, om haar niet nog zenuwachtiger te maken dan ze al was. Toen het scherm opging riep Multatuli, die in een van de zijloges zat, luidkeels althans volgens Mina Kruseman „Juffrouw Kruseman deugt niet", maar de actrice liet er zich niet door van haar stuk brengen. De opvoering werd in elk geval een succes voor Elize, die door Multatuli na afloop met „Mijn Hansje"! werd begroet, maar hem bruskeerde. Het oordeel van de pers liep nogal uiteen. De Middelburgsche courant, om daarmee maar te beginnen, vond het stuk voor het toneel geheel ongeschikt. Mejuffrouw Kruseman bleef ver beneden de eisen die men aan een koningin mocht stellen, „haar spel was eentonig, niet vorstelijk, en miste alle bezieling of dramatisch vuur. Hare stem bezit geen voldoende afwisseling van toon. Ofschoon zij somtijds werd toegejuicht heeft zij echter een onloochenbaar échec geleden". Beter was de ongenoemde recensent over Elize te spreken. „Wel blijft voor deze nog veel te leeren, doch zij dringt beter in hare rol door; haar spel is natuurlijker en vuriger. Nadat het gordijn gevallen was, viel haar de eer eener afzonderlijke terugroeping ten deel 21)". Pas een dag later kregen de Middelburgers te horen hoe groot Elize's succes was geweest; toen nam de Middelburgsche courant nl. de ver slagen van een Rotterdamse en een Utrechtse correspondent op. „Een aller liefste verschijning op het tooneel", schreef de eerste. „Nog wat zwak van stem en ietwat schuchter, maar vol aanleg en als geboren voor de scène. Zij was een Hanna, zoo natuurlijk als men maar verlangen kan. Het zegt wat voor een meisje van twintig zomers, voor het eerst een tooneel te betreden en het er dan zoo goed af te brengen als deze blonde dochter van Zeeland". Nog enthousiaster was de correspondent uit Utrecht. „In het 4e bedrijf (vóór de pauze)" schreef hij, „trad uwe stadgenoote mejuffrouw Baart op. Reeds bij het omhoog gaan van het scherm eenig, doch zeer weinig applaudisse-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1970 | | pagina 84