orde te handhaven; enz." geen vrijheid kon vinden bij de Miniister
aan te bevelen om langer aan de inrichting werkzaam te doen zijn ,,en zulks
omdatde bijzondere opvattingen van den Heer Korteweg omtrent sociale
toestanden en zijne zeer ontwikkelde denkbeelden ten deze in zeer geavan
ceerde richting hem minder geschikt doen zijn, dan anders het geval zou
wezen, om in de betrekking van leeraar aan eene Inrichting als de Konink
lijke Militaire Academie, naar eisch mede te arbeiden aan de militaire op
leiding en vorming van cadetten tot goede officieren". Korteweg heeft deze
brief en alles wat verder met zijn ontslag te maken had meegedeeld en
uitvoerig beschreven in zijn brochure Mijne niet-herbenoeming aan de Konink
lijke Militaire Academie te Breda, en verdere wetenswaardige zaken (Rotter
dam, 1876). Daarin verklaart hij o.a. de oorlog te beschouwen als „enkel
menschenmoord", van mening te zijn dat Nederland toch niet te verdedigen
is en „dat het volk wel spoedig te verstandig zal worden om zich te laten
vermoorden terwilie van het chimère of men Hollander, Duitscher of Fransch-
man heet". Tenslotte vindt hij dat het officiersvak „een vervelende, eentonige,
geestdoodende werkzaamheid" oplevert. De Middel bur gsche courant, die de
brochure uitvoerig en welwillend besprak (4 en 9 november 1876), vond deze
denkbeelden niet zo bijzonder geavanceerd; „lieden die hun land niet willen
verdedigen heeft men te allen tijde, in Nederland zoowel als elders, aange
troffen", maar wel meende het blad dat Korteweg als leraar aan de Acade
mie niet kon worden gehandhaafd. Zelf was hij van oordeel dat hij als leraar
of ambtenaar geen kans meer zou maken. Aan het slot van zijn brochure
deed hij dan ook een beroep op degenen die hem in Nederland, in Indiê of
in het buitenland een betrekking zouden kunnen bezorgen.
Natuurlijk schreef Elize over haar verloving aan haar vriendin. „Als je hem
lief hebt", schreef Mina haar terug, „als jullie leven kunt zonder armoe te
lijden, en als je zeker bent geen kinderen te krijgen TROUW dan, VAL
NOOIT" (III, blz. 210; Brussel, 26 juni 1876). Ook Korteweg schreef haar
en vroeg haar raad. Toen Multatuli hoorde dat hij in Breda ontslagen was
(beter gezegd dat zijn aanstelling niet zou worden geprolongeerd), schreef
hij hem dat hij wel een klein kamertje voor hem had en ook wel werk, en dat
hij, Multatuli, „gaarne van hem leeren wou". Klaarblijkelijk dacht hij aan
secretariaatswerkzaamheden. „In weerwil van de malle dingen, die hij soms
schrijft", schreef hij aan zijn uitgever Funke, „houd ik hem voor 'n eerlijk
man. Hij moet verontwaardigd zijn 34). Met die „malle dingen" zal Multatuli
wel de bijdragen bedoeld hebben die hij in De Tolk van den Vooruitgang
schreef een blad dat onder de redactie van de Rotterdamsche Saintsimonis-
tische publicist G.W. van der Voo verscheen en ijverde voor het socialisme
en de „vrije gedachte". Korteweg is niet op het aanbod ingegaan. Hij solli
citeerde naar de middelbare meisjesschool in Groningen, werd als no. 1
op de voordracht geplaatst maar niet benoemd, wat hij toeschreef aan een
ingezonden stuk dat hij in de Provinciale Groninger courant had geschreven.
Toen Elize aan Mina over Multatuli's aanbod schreef werd zijn aartsvijandin
furieus. „Vloek over Douwes Dekker! Die als de incarnatie van alle kwaad
zich nu ook weer om Korteweg kronkelt!" Zo begint de brief die met een
reeks van invectieven tegen de gehate schrijver verdergaat en waarin Mina
haar jongere vriendin ernstig waarschuwt voor een bezoek van haar verloofde
aan „de genius van 't kwaad, die geen geluk kan dulden en geen voorspoed