Achter deze korte, zakelijke mededeling gaat schuil de verbanning door de
bezetter van de Commissaris der Koningin in de Provincie Zeeland.
Bij alle narigheid kan ook een winstpunt genoemd worden. Door de verwoes
ting van een aantal gebouwen en woonhuizen wordt het mogelijk archeolo
gische opgravingen te doen. Deze resulteren in de constatering van een
Karolingische burcht op het terrein begrensd door de Lange Delft, de Lange
Noordstraat, de Wagenaarstraat en de St. Pieterstraat, als oudste kern van
Middelburg.
Tevens wordt hierdoor de stelling van prof. dr. J. Huizinga 6) dat Middelburg
en Souburg als vestigingen uit de Noormannentijd moeten worden aange
merkt, geheel bevestigd.
Wetenschappelijk gezien een winstpunt. Doch in schrijnende omstandigheden
en als gevolg van volslagen onwetenschappelijk geweld. De innerlijke veer
kracht van de mens is groot. Deze stelling wordt mede geïllustreerd door de
volgende oproep in het Archief"Het bestuur verzoekt directeuren en leden
oude jaargangen van het "Archief" zoo mogelijk aan het Genootschap te
willen afstaan, b.v. als legaat". 7)
Doorlezend in het Archief 1941-1942 wordt men geconfronteerd met hetgeen
m.i. één der meest pijnlijke gebeurtenissen in het bestaan van het Genoot
schap is. In ditzelfde nummer van het Archief komt nl. naast het jaarverslag
1940-1941 het jaarverslag over 1941-1942 voor, ditmaal uitgebracht door
een waarnemend secretaris. 8)
De secretaris, die deze bestuursfunctie jarenlang heeft bezet, blijkt te zijn
afgetreden. Uit het officiële verslag valt, tussen de regels lezend, het één en
ander op te maken.
Het aftreden van de secretaris op 17 juli 1941 had zijn oorzaak in de poli
tieke opvattingen van dit bestuurslid.
Na de bevrijding houdt, ter gelegenheid van de hervatting der werkzaamhe
den op 28 november 1945, de toenmalige voorzitter Quarles van Ufford,
inmiddels op zijn standplaats teruggekeerd, een rede, waarin hij een over
zicht geeft van de ervaringen van het Genootschap tijdens de bezettings
tijd. 9)
Op de bestuurscrisis, die tot het aftreden van de secretaris leidde, gaat hij
vrij uitvoerig in. Uit zijn relaas blijkt overduidelijk het principiële standpunt
dat het Genootschap tijdens de bezettingstijd in deze en andere zaken heeft
ingenomen. Het is zijn devies trouw gebleven.
Het voorgevallene met de secretaris is voor degene die het niet zelf heeft
meegemaakt en er na zoveel jaren uit de stukken kennis van neemt, één van
die onbegrijpelijke dingen, die men in het leven van tijd tot tijd tegenkomt.
Een hoogstaand, erudiet mens, begiftigd met een goed verstand, een uitste
kend stylist, wiens proza men nu nog met genoegen leest. Niet zó lang vóór
de bezetting hekelt hij in een uitstekende studie de serviliteit van de
bestuurders van het Genootschap in de franse tijd en hun gemis aan eigen
nationale waardigheid. Zelf in een soortgelijke positie geplaatst, faalt hij
6) Archief 1941-1942 p XI (rede voor de Ned. Akademie van Wetenschappen)
7) Archief 1941-1942, p XXIV
8) Archief 1941-1942, p XV v.v.
9) Archief 1946-1947, p III v.v.