Op 12 Februari hield de oud-zeeofficier C.W.M. van de Velde hier voorlezingen over Palestina, geïllustreerd door zijne fraaie aquarellen. Op verzoek van mevr. Nonhebei had ik mij, met haar echtgenoot, met de regeling dier zaak belast. In Juli maakte ik kennis met den ouden heer J.F. Bodel Nijenhuis. Eenige dagen genoot ik van zijn leerzaam onderhoud bij het bezichti gen van de Zelandia illustrata 157 en ik had een aangenamen avond met hem bij zijn zwager Calkoen, pred. te St. Laurens. Op 24 April verliet, meest om finantieele moeielijkheden, mijn vriend Dr. L.J. de Marrée de stad, en ging te Doetinchem wonen, waar hij in 75 overleed. 1870 Het scheen wel, als of op het jaar 70 reeds de schaduw viel der smar telijke gebeurtenis, welke het volgend jaar voor mij zoo duister zoude maken. Hoewel in onzen huiselijken kring niets byzonders gebeurde, was er toch iets gedrukts, wat echter door verschillende omstandig heden kan worden verklaard. Allereerst door de wet op het IJkwezen154, en vooral door de Beslui ten, welke de uitvoering regelden. De wet was, gelijk spoedig algemeen erkend werd, een misbaksel voor een groot deel uit onzuivere begin selen beslagen. Na vergeefsche herhaalde correctiën door aanvullings wetjes, is zij na tien jaren niet herzien, maar in beginsel te niet gedaan, en J.H.G. van den Toorn, de man die zich door slimheid naar boven wist te dringen, heeft er zijne reputatie bij verspeeld. Het is hier de plaats niet om over deze zaak uit te weiden, en genoeg om te zeggen, dat daardoor eene groote verandering in mijn leven teweeg werd ge bracht. Door allerlei kleingeestige bepalingen en onnoodig schrijf- en staaf werk, werd de vroeger nog al vrije betrekking moeielijk gemaakt en gebonden. De inkomsten werden merkelijk minder, en de voor mij nooit aantrekkelijke en onbeduidende arbeid der verificatie, door de vereeniging van Walcheren en Zeeuwsch-Vlaanderen minstens verdrie dubbeld. Daarbij kwam nog de langdurige en lastige reis naar de mij geheel onbekende "Overkant", waartegen ik, die maar zelden en hoogst ongaarne van huis ging, als tegen een berg opzag. Een oogenblik scheen het, als of er geheel onverwacht een nieuwe werk kring voor mij zou geopend worden. Mijn vriend Fokker, Lid der 2e kamer, die mij meer dan eens over de wet geraadpleegd had, doch wiens pogingen om er verbetering in te brengen vruchteloos bleven, deelde mij mede dat de Referendaris Kuyper aan tering stervende was en dat hij die betrekking juist geschikt voor mij oordeelde. Toen Kuy per kort daarna overleed, raadde Fokker mij om zoo spoedig moge- 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 100