lijk naar den Haag te komen, waar hij mij dan persoonlijk aan den Minister zou voorstellen. Ik vertrok terstond, zoowat onder den indruk dat de zaak tusschen beiden reeds besproken en beklonken was. Toen ik in de residentie kwam en door Fokker bij den minister Fock ingeleid werd, hadden zich vermoedelijk in dien tusschentijd andere invloeden doen gelden. De minister deelde mij ten minste tusschen onbeteekenen- de complimentjes mede, dat hij nog onbepaald was, doch eigenlijk liever een jonger man van omstreeks 30 jaren aan het hoofd der af- deeüng had. Het was na dit onderhoud dus geene groote teleurstelling, toen ik niet lang daarna de benoeming in de courant las van den genie officier Koster, die bij het ministerie van oorlog reeds lang werkzaam, voor die betrekking ook veel beter geschikt was. Ik ging in Mei op reis naar Vlaanderen, maakte daar met veel vrien delijke en goede menschen kennis, doch had soms in de niet altijd zui vere herbergen ook veel "ieval". Toch geloof ik dat die veranderingen, dat komen uit de oude sleur voor mij naar lichaam en geest weldadig zijn geweest. Op reis las ik in de Middelb. courant85 eene advertentie, waarin op mij de aandacht werd gevestigd bij de vacature die in de 2e kamer der Staten generaal ontstaan zou door het bedanken van dhr. Fokker. Die aanbeveling verraste mij niet, want vóór mijn vertrek had ik op een gezegde van mijn vriend W. Altorffer, dat hij er met enkele kiezers over gesproken had om mij voortestellen geantwoord, dat ik mij tegen eene kandidatuur niet verzetten zou, doch geen enkele poging zou aan wenden en geen cent zou uitgeven om het doel te bereiken. Alleen heb ik mijn vriend Lantsheer gevraagd, of hij soms wilde worden benoemd, wanneer ik mij terugtrekken zou. Ook deze zaak is gelukkig geëindigd. De politieke strijd was niet hevig zoo dat er geen kwaad gesproken of gelasterd werd. Op het voorbeeld der kiezersvereeniging De Grond wet 66, gesteund door eene zeer gematigde gedrukte aanbeveling van Fokker werd J.P.R. Tak (van Poortvliet) tot kandidaat der liberalen gekozen. Bij de verkiezing op Oct. kreeg hij stemmen; op mij waren nog st. uitgebracht. Dat de jonge en kundige rechtsgeleerde, reeds lang bij de kamer werk zaam, daar beter op zijne plaats was, dan ik zou geweest zijn, spreekt van zelf. Toch heb ik rede om te gelooven dat door mijne misschien wel wat grootere populariteit, dit district niet zoo spoedig voor de libe rale zaak zou zijn verloren gegaan, als nu het geval was, daar Tak bij de eerste herkiezing voor den anti-revolutionair J. de Jonge wijken moest. Het heeft misschien sommigen bevreemd, dat ik voor de kandidatuur niet heb bedankt. Ik meende dit niet te mogen doen. Ongezocht kwam deze zaak tot mij, en ik zag er eene vingerwijzing in die ik te volgen had en niet moest tegenwerken of bevorderen. Ik ben er later onuit- 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 101