zijne schoonzuster, mijne schoonmoeder, die op den 27 Aug. bijna plotseling stierf. Op den 26 Oct., den dag waar op mijne lieve doode haar 50e ver jaardag zou hebben gevierd, schonk ik aan de meisjes uit het Burger Weeshuis 29 en aan velen uit dien kring, die haar liefhadden, een net gebonden exemplaar- van Moister's Liederen en gebeden. Een soort van spaarpotje mijner dierbre Mietje, meende ik niet beter in haren geest te kunnen besteden. Het Zeeuwsch genootschap 155 leed een ontzaglijk verlies door het vertrek, als Raadsheer in den Hoogen Raad, van den president M.F. Lantsheer, die de gouden medaille hem bij zijn aftreden geschonken, ten volle had verdiend. Het vertrek van dien goeden en geleerden vriend, smartte mij zeer en gaf mij nieuwe bezigheid. Eerst door het nazien der proeven van het nog niet door hem voltooide eerste deel der Zelandia illustrata, en vervolgens door die bewerking met het 2e deel geheel overtenemen. Tot aan zijn overlijden op 4 Sept. 77 is hij mij bij dien arbeid een raadsman en vriend gebleven. Een groot gemis was ook het vertrek van den kundigen en netten secre taris J.H. de Stoppelaar, die als lid eener Internationale Rechtbank naar Egypte vertrok. Door de mij nu ook opgedragen zorg voor de Zelandia illustrata 157 kwam ik onder anderen in aanraking met de hmn. Victor de Stuers en P.J.H. Cuypers met wie ik, naar aanleiding van restauratie plannen der abdij82 en andere gebouwen een leerzamen en gezelligen avond in het Museum doorbracht (30 Dec.). In de Sectie verg. van het genootschap deed ik onderscheiden mede- deelingen o.a. over een schilderij van George Hoefnagel door hem voor Johan Radermacher vervaardigd en door de Heeren Lambrecht- sen zeker voor een kleinigheid aan den antiquair Bal verkocht, die het met goede winst aan het Antwerpsch museum overdeed. Mijne aanteekeningen over Zeeland werden dit jaar aanmerkelijk uit gebreid, en ik begon mij voortebereiden voor de verdere beschrijving van de Zei. illustr.157; van den catalogus der Bibliotheek van het Z. gen.165 maakte ik een 3e vervolg. Het werk van Kesteloo over Ame- muiden las ik in handschrift na. Ik begon er aan te denken om voor mijne ambtsbetrekking te bedan ken en pensioen te vragen. Zenuwachtigheid en congesties maakten mij dikwerf daarvoor minder geschikt. Bovendien dreigde mij eene verplaatsing, en niet zonder eenig bezwaar had ik een voorstel van den minister, om chef van dienst in Leeuwarden te worden, kunnen afweeren. De Vereeniging tot bevordering van fabriek- en handwerksnijverheid 140 had mij in Oct. tot lid van het Bestuur gekozen, dat ik tot in 76 ge bleven ben. 111

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 109