gewichtig feit voor ons was het betrekken van het nieuw gebouwde huisje te Domburg 99 dat wij van den 19 Juli tot den 6 Sept. met zeer groot genoegen bewoonden in weerwil der kleine inconvenientendiehet betrekken eener pas gemetselde en dus nog wat vochtige woning, waar in men nog niet dadelijk past, noodzakelijk met zich brengt. Ons ver blijf buiten werd ook weder zeer veraangenaamd door het samen zijn met niet weinig gezellige bezoekers der kleine badplaats, zoo als de vrienden Koch, de zwagers Jan en Marius Gunning. Ons dorp werd in het najaar door een groot gevaar bedreigd, en wel door den verkoop van Westhove149 dat niet gemakkelijk een nieuwen eigenaar kon vinden en waarop sloopers loerden. In Dec. schreef ik daarover een artikel in het Handelsblad onder den titel Een treurig vooruitzicht, dat in de Middelb. courant85 van 7 Dec. overgenomen werd. Ik had de voldoening dat toen dhr. van Lynden [W.A. graaf van Lynden] mij kwam mededeelen dat zijne schoonmoeder [P.P.C. de Bruyn-Boddaert] het landgoed gekocht had, hij er namens haar bij voegde dat mijne aansporing niet zonder invloed was gebleven. Onder de vriendelijke herinneringen van den zomer behoort eene morgen wandeling van 's Heer Arendskerke naar Heinkenszand, toen bij eerstgenoemd dorp Zendingsfeest werd gehouden, waarvan de ge zangen ons in de verte over de stille velden tegenklonken. Een gewel dige donderbui, die menigeen druipnat maakte, ontschuilden wij ge lukkig in het station. Op dien dag zag ik voor het laatst Cohen Stuart, met wien ik niet lang te voren had kennis gemaakt en over verschillen de zaken o.a. over een geschenk bij het zilveren huwelijksfeest van mevr. Bosboom-Toussaint brieven gewisseld had. De vergaderingen van het Bestuur van het Zeeuwsch genootschap 155 hadden sedert het vertrek van Lantsheer, J.H. de Stoppelaar en het af treden van Pekelharing veel van het aantrekkelijke voor mij verloren, dat later pas eenigermate door meerdere betrekking met Dr. de Man vergoed is geworden. De voorzitter Dr. A.A. Fokker had er den slag niet van om de samenkomsten onderhoudend en gezellig te maken. In den loop des jaars werd hij ziekelijk en stierf, na lang lijden, den 24 Dec. Hij was een goed, kundig, belangstellend en ijverig, doch wellicht ook door voorkomen en vormen, geen beminnelijk man en hij miste dien gemakkelijken omgang, waardoor Lantsheer zich zoo gunstig on derscheidde. In het begin van het jaar zag de le afd. (412 blz.) van het 2e deel der Zelandia illustrata 157 het licht. Er was veel werk aan geweest en mis schien was de taak wel wat zwaar voor mij. Met veel genoegen vatte ik dit werk echter op en de goedkeuring van een man als Frederik Mul ler, die er mij herhaaldelijk over schreef, was mij niet weinig waard. Het laatste deel (Zeeuwsch-Vlaanderen) met de registers werd nu aan gevangen. 118

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 116