einde van een meest weggedroomd leven. De executeur zond mij, op
verzoek van mijn broeder Kees-Jan, die naar den Haag was gereisd
en daar alles geregeld had, een paar kisten met familiepapieren, voor
namelijk brieven. Schier alles kon in den snippermand, doch het inzien
gaf mij de overtuiging dat het niet goed is om alles te bewaren. Zoo
kwam ik toe om ook mijne brieven, een groote koffer vol, nog eens
na te kijken en de meesten te vernietigen.
In Nov. kreeg ik onverwacht een brief van mijn ouden bekenden Baehr
(prof. te Delft), van wien ik in geen vijf en twintig [jaren] iets ver
nomen had, dat hij Middelb. nog eens wenschte te bezoeken. Hij bracht
een paar dagen bij ons door en wij gingen nog eens naar Vlissingen
zoo als we dat voor een vierde van een eeuw meermalen hadden ge
daan.
In Sept. had ik een bezoek gehad van den schilder Schipperus uit Rot
terdam die met zijn vriend Ds. Craandijk door Zeeland reisde voor
zijne bekende Schetsen, waarvoor ik hem enkele aanwijzingen kon
geven.
Door mijn vriend Koch maakte ik kennis met een werkje van Dr.
Dock28a over het Vegetarianisme door Ds. van Gheel Gildemeester te
Wilhelminadorp vertaald en waarvoor mijn zwager J.W. Gunning
eene voorrede had geschreven. Ik las het met belangstelling en op ver
zoek van Koch schreef ik een nog al uitgebreid verslag in de Volks
vriend voor Maart. Wij hebben te Domburg29 een proef om ons ge
deeltelijk te onthouden, genomen die ons goed is bevallen. Verschil
lende omstandigheden hebben echter te weeg gebracht, dat wij het
slechts een paar maanden hebben volgehouden.
Te Domburg maakten wij kennis met dhm. Gustaf Sues, een bekende
schilder uit Dusseldorp, en zijn broeder Wilhelm Sues uit Frankfort.
Door tusschenkomst van laatst genoemden, kwam ik met den uit
gever Karl Baedeker in aanraking, en zond hem eene verbeterde be
schrijving van Zeeland, die ik met behulp mijner vrouw in het Duitsch
overbracht en door dhr. de Liefde liet nazien.
Het Zeeuwsch genootschap 155 verloor in Dec. zijn in April benoemden
president. Ook daar was Schorer goed op zijn plaats en hij maakte er
veel werk van. Ik nam tijdelijk de betrekking waar, doch ik verbeeldde
mij als bibliothecaris nuttiger te kunnen zijn en nam daarom een aan
bod om president te worden niet aan.
Het bewerken van het 2e deel der Zelandia illustrata157, met registers
en voorrede, hield mij dit jaar veel bezig. Deze verzameling gaf aan
leiding tot veel, soms niet onbelangrijke briefwisseling o.a. met dhr.
Fred. Muller over onderscheidene oude prenten en met den opzichter
v/d Waterstaat Hollestelle te St. Maartensdijk over polders in Noord
Beveland en Tholen.
Van den Heer Martin, die voor de Afrikaansche handelsvereeniging
122