zaam wegkwijnen, geduldig lijden en eindelijk op den 23 December zachtkens sterven van Emest, den zestienjarigen zoon van zwager van Citters. Die lieve jongen was met onze Jeanne opgegroeid en ik had hem van zijne geboorte af, haast als een eigen kind lief gehad. De dag, die hij doorgaans eens in de week bij ons doorbracht, was mij altijd een genot, en ik geloof ook dat we elkander wederkeerig verstonden. Het was mij een genoegen om hem gadeteslaan, want nooit heb ik aan- valliger kind en lieftalliger knaap ontmoet, die met onuitputtelijke wel willendheid en hulpvaardigheid met zijn jonger nichtje wist te spelen. Zijn vriendelijke blik, zijn trouwhartige handdruk zal ik nooit ver geten en de goede jongen, van wien ik zoo ontzaglijk veel gehouden heb, zal immer als een liefelijke verschijning in mijne herinnering blij ven. Laat ons hopen en gelooven dat wij hem eens weder zullen zien! Van den 24 Juli tot den 1 October waren wij te Domburg 29. Behalve voortzetting van wat oefening in het latijn waarin ik echter niet veel vorderde, hield ik mij vooral bezig om te overdenken langs welken weg ons lief badplaatsje vooruit moest worden gebracht. Heureka! riep ik op zekeren morgen tot mijne vrouw. Wij zullen trachten eene vereeniging tot stand te brengen tot bevordering der belangen van Domburg als badplaats. Ik maakte een soort van reglement, stelde cir culaires en sprak er den burgemeester J.C. Lantsheer en anderen over. Zóó kwam het tot eene vergadering, waarin mijn oorspronkelijk plan wel werd ter zijde geschoven, maar waaruit toch een Comité tot be vordering van de belangen der badplaats Domburg 26 voortkwam. Die commissie van tien leden, waarvan ik secretaris-penningmeester was, heeft de zaak met ijver opgevat. Verschillende plannen en verbeterin gen werden in den loop van den winter besproken, en zonder moeite geldeüjke ondersteuning van vele belangstellenden verkregen. Den 12 Juli van dat jaar zal niet licht uit mijn geheugen gaan. Door de energie van mijn vriend Joh. Dyserink was te Vlissingen eene com missie tot stand gekomen om een gedenksteen te plaatsen in den gevel van het geboortehuis van Bellamy. Het was een uitstekend geslaagde feestviering. Bij het dejeuné door den burgemeester op het raadhuis aangeboden, kreeg ik gelegenheid om mijne belangstelling voor Vlis singen in verband met deze zaak uit te spreken. In die hulde aan den dichter was ik van den aanvang af betrokken geweest en op mijn aan beveling had de jeugdige beeldhouwer den Hollander het werk ver richt, van welke taak hij zich uitnemend kweet. Niet minder eer oogste deze kunstenaar in met een marmeren buste van prins Frederik als grootmeester der orde van de vrijmetselaren, bestemd voor het gebouw der loge in den Haag. Door tusschenkomst van den heer Boudewijnse aldaar, die er mij over schreef, kon ik die opdracht bevorderen. Op kerkelijk gebied werd ik betrokken in de weigering van den by- 125

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 123