ke beide voorstellingen wij kaartjes kregen van onzen vriend George
Fuhri, die ons nu en dan bezocht.
In Juli reikte ik te Middelburg op verzoek der Commissie de prijzen
uit voor getrouw schoolbezoek en den 15 Nov. hielp ik te Amsterdam
een bond van Nederl. letterkundigen 13 tot stand brengen.
Mijn boekje Uit het Zeeuwsche Volksleven, waarmede de vrienden Al-
torffer 6 het geheele jaar "geteut" hadden, verscheen niet voor in de
laatste helft van December. In November was bij die zelfde vrienden
van de pers gekomen de derde zeer vermeerderde druk van Middelburg
en omstreken.
Naar gewoonte maakte ik voor Jutting 12 den catalogus der auctie,
waarbij het kille lokaal door een gaskacheltje verwarmd werd.
Voor het Zeeuwsch genootschap 165 stelde ik in Augustus den cata
logus op van de oude Walchersche kamer en van de Oudheidkundige
verzameling. In Nov. in Middelburg werd mij door den voorzitter en
secretaris de medaille en de schilderij ter hand gesteld.
Te Domburg 29 zijnde zette ik het Badnieuws op touw, en schreef in
het eerste n° een verslag over het consert der Gentsche fabrieksmeisjes
op 14 Juli.
In Eigen Haard gaf ik in Januari een beschrijving van de fabriek de
Schelde 70 te Vlissingen, dat echter pas in Juni werd geplaatst.
In de Huisvriend (Schiedam) kwam van mij voor Hoe ik vóór veertig
jaren naar Zeeland ging, dat later in mijn boekje Uit het Zeeuwsche
volksleven opgenomen werd. In Oct. en Nov. schreef ik een novelle
Jobje die echter pas in 85 geplaatst werd.
In de Utrechtsche courant deelde ik, naar aanleiding van een uit Ame
rika ontvangen dagblad, iets mede over het vergaan van het stoomboot
Amsterdam, en vestigde in Sept. in diezelfde courant de aandacht op
zoogenoemde brandkozijnen, waardoor de bovenverdiepingen van
hooge huizen met elkander in verband staan; welk stukje opmerkingen
en wederantwoord uitlokte, doch deze goede zaak zeker bevorderde.
Bij mijn vertrek uit Middelb. beloofde ik op een verzoek der redactie
van de Midd. courant85 nu en dan iets van mij te doen hooren.
Den 17 April schreef ik eenige mededeelingen over Utrecht in het
algemeen. Den 8 Mei over het Schoolmuseum te waarna de directie
mij eene doorloopende toegangkaart zond; den 17 Juni over het
Utrechtsche Te Huis voor vrouwen, wat door het bestuur dier instel
ling met eene vriendelijke dankbetuiging beantwoord werd. Dat ar
tikel bracht ons ook in aanraking met juffvr. Cateau Le Nobel, voor
wie Caroline door vrienden te Middelb. geholpen (o.a. Dockheer),
nog een steun kon wezen. In Juni te Domburg zijnde schreef ik
over de verbetering van Roosjes weg tusschen Domburg en Aagtekerke
en in Juli nog een woord over Betje en Aagje's feesten te Vlissingen 37.
In Augustus (6) zond ik een stuk over de Keulsche vaart en Vianen;
147