vestigde zich als advocaat in 's-Gravenhage. Zijn jeugd was definitief voorbij.21. Op 16- en 18-jarige leeftijd was Cats beslist nog geen zelfstandig dich ter, want duidelijk is in zijn gedichten de invloed merkbaar van Ver- gilius, Horatius, Catullus en Ovidius. Aangezien het niet mijn bedoe ling is de gedichten hier te publiceren en te becommentariëren, wil ik op dit aspect nu niet in gaan; slechts wil ik de metra noemen, waar in Cats, niet altijd foutloos, zijn gedichten schreef. Het gedicht op Johannes Antonii is gesteld in 50 elegische disticha, zodat het gehele gedicht 100 regels omvat. In het bruiloftsdicht gebruikt Cats verschil lende metra: vs 1-36 zijn hexameters, vs 37-56 bestaan uit 2e Askle- piadeïsche strofen, vs 57-78 uit elegische disticha, vs 79-98 uit Sap- phische strofen, vs 99-118 uit phalacei (ofwel endecasyllabi) en vs 119-124 weer uit elegische disticha. De volledige titel van het eerste gedicht luidt: Carmen in laudem doctissimi et eximii iuvenis Johannis Antonii Amstelrodamensiscum in celeberrima Lugdunensi Academia theses medicas praeside clariss. et peritiss. D.D. Petro Paawio defenderet22, en is ondertekend: Jacob. Adri. Brey. Brouwersh. Het is in 1593 (de reden voor de datering zal ik straks geven), waarschijnlijk door Jan Jacobsz. Paets te Leiden ge drukt op een planoblad. De maat van de zetspiegel is 36.5 x 23.5 cm (afb. 1). Ondanks allerlei naspeuringen heb ik nauwelijks iets kunnen vinden over deze Johannes Antonii. Op 11 september 1590 was hij als litterator in het Leidse Album studiosorum ingeschreven23. Op 17 november 1593 verdedigde hij onder leiding van Petrus Paaw zijn theses over spierkramp 24. Andere theses van hem heb ik niet gevonden, zodat ik aanneem dat Cats zijn gedicht schreef naar aanleiding van deze gebeurtenis 25. Mij is niet bekend waarom hij juist Antonii als onderwerp van een lofdicht uitkoos, misschien omdat ook hij, net als Cats, het dichten van Gesselius heeft geleerd, zoals uit het gedicht blijkt? Een proeve van Johannes' kunde is een gedicht op een mede student, Balduinus Hamaeus 26. De inhoud van het gedicht is door de aaneenrijging van allerlei ge meenplaatsen nauwelijks samen te vatten. Als de dichter (die over zichzelf in de eerste persoon enkelvoud spreekt) in eenzaamheid Ovi dius leest, verschijnt plotseling een Muze (Erato?) voor hem, die hem opdraagt Janus (=Johannes Antonii) te bezingen. Na enig obligaat tegenspartelen zet de dichter zich aan zijn taak. Hij prijst Janus' tal rijke deugden en vermeldt de rol die Gesselius bij zijn opleiding tot dichter heeft gespeeld. Kennelijk als iets bijzonders wordt medegedeeld dat Janus zich niet door de liefde heeft laten afleiden van zijn studie, zodat Apollo hem beloont met kennis, én van de medicijnen én van de Latijnse dichtkunst. Hierdoor zal Janus in staat zijn velen, die eigenlijk al ten dode zijn opgeschreven, alsnog te genezen. Tenslotte 214

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 216