nis. Het is met zoveel woorden het ideaal van de negentiende-eeuwse burger. Aan die verspreiding van degelijke en bruikbare kennis heeft hij ruim schoots deelgenomen door het uitgeven van catalogi van de bibliotheek van het Zeeuwsch genootschap, door de uitgave van de Zelandia II- lustrata, een beschrijving van de Verzameling van kaarten, portretten, platen enz. betreffende de oudheid en geschiedenis van Zeeland, waar van het tweede deel, van 1885, op zijn naam staat. Als catalogus minder bruikbaar is een werk als de Zelandia Illustrata een schatkamer voor de geschiedenis van Zeeland en nog altijd veel geraadpleegd. Een ander werkje dat nog steeds met vrucht, maar in mindere mate, wordt gebruikt is "De algemeene kerkeraad der Neder- duitsch-Hervormde gemeente te Middelburg van 1574-1860". Hij draagt het op aan zijn collegae, de diakenen, met als aanhef: "Hoewel het voor de hand ligt om een boekje ten voordeele der armen uitge geven, op te dragen aan de armverzorgers, wil ik u echter door deze toewijding ook nog een gering bewijs geven mijner voortdurende be langstelling in een collegie, waarin ik eenige jaren met genoegen mogt werkzaam zijn en steeds zooveel vriendschap heb ondervonden, dat de herinnering daarvan bij mij nimmer zal worden uitgewischt". Hij schrijft nooit vervelend en dikwijls treft zijn verbeelding: "Bij de aanteekeningen uit de oude notulen heb ik vooral getracht datgene mede te deeien wat het maatschappelijk leven der voorgeslachten eenigszins in het licht kon stellen. Menigmalen is dat leven bezien uit de ramen van het stadhuis, niet minder belangrijk kwam het mij voor het ook eens gade te slaan uit de vensters van de consistoriekamer". Een zekere oubolligheid is aan zijn werk niet vreemd. Wanneer hij in de Levensberichten over ds. Adrianus Slotemaker schrijft, zegt hij over de in 1839 te Middelburg bevestigde predikant. "Slotemaker maakte als prediker aldaar grooten opgang, waartoe zijn krachtige ietwat galmende sterk vibreerende stem, zijn welgevormde gestalte en manne lijk voorkomen, verlevendigd door een paar guitige oogen, medewerk ten. Het preeken kostte hem weinig inspanning en zonder vermoeienis trad hij drie- of viermalen in de week op. Vooral onder de burgerklasse had hij volgers en vrienden en de catechisatie van Slotemaker werd "de vraag" bij uitnemendheid geacht". Hij overleed 3 februari 1866. "Enkele dagen later werd zijn stof in het predikantengraf ter ruste gebracht. In weerwil van storm en regen waren honderden zijner vrien den bij die uitvaart, maar het is opmerkelijk hoe spoedig de herinne ring scheen uitgewischt te zijn aan een man, die gedurende vele jaren in Middelburg schier onmisbaar werd geacht". Sommige van zijn stukken zijn zo gedateerd, dat zij - en het kan bijna niet anders meer over de schrijver zeggen dan over het onderwerp. Nagtglas gaat in september 1863 naar de onthulling van het standbeeld 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 26