van Jacob van Artevelde te Gent. Hij schrijft er over in het Leeskabinet
van november 1863 en als steeds: zeer uitvoerig. Het artikel zegt een
en ander over zijn gevoelens. "Gent wilde den man, die Vlaanderens
eer en vrijheid zoo moedig had gehandhaafd, altijd voor oogen hebben,
en op de Vrijdagsmarkt verrees het metalen standbeeld, dat wij hebben
zien onthullen. Ook voor ons Noord-Nederlanders, zoo naauw aan
Vlaanderen door afkomst, taal en zeden verbonden, is dat beeld niet
zonder beteekenis. Het staat daar niet slechts als een krachtig protest
tegen de aanmatiging van Frankrijk, het staat er ook als eene waar
schuwing tegen de Fransche beginselen. Ook voor ons zijn uit het
zuiden menigmalen donkere wolken opgekomen, en nog dreigt er ge
vaar. Al schijnt het dat wij juist voor geen wapengeweld te vreezen
hebben, de Fransche centralisatie-geest, die vrijzinnigheid huichelt, is
misschien gevaarlijker dan legers of vloten. Onder schoonschijnende
redenen van administratieve eenheid en gelijkheid, wordt de grond
slag der volksvrijheid, de onafhankelijkheid der gemeenten, onder
mijnd. Die vrijheid - o, bedenkt het wel! - is de steun onzer nationali
teit; zij is onze kracht, en moet onze kroon blijven. Van Artevelde,
die er voor leefde en stierf, roept ook ons toe: Dat niemand u die
kroon ontroove! Nederlanders, waakt!"
Middelburgers en vreemdelingen heeft hij zeer aan zich verplicht door
de uitgave van gidsen van de Zeeuwse hoofdstad. In 1872 verschijnt
"Middelburg en omstreken" met een plattegrond van de stad. Heel
duidelijk blijkt uit het kaartje welk een afsnijding het pas aangelegde
kanaal door Walcheren voor de stad betekende. Pittig geeft hij veel
historische bijzonderheden van de stad, met een goed register van na
men en zaken. Ten besluite een lijst van de weinig overgebleven bui
tenplaatsen in Walcheren, een opsomming van de logementen - te
beginnen met het hotel de Abdij de huurkoetsiers, de sociëteiten,
koffiehuizen etc., om te besluiten met de dienst van de omnibus tussen
Middelburg en Vlissingen. Bij het lezen van dit werkje kan men enkel
de verzuchting slaken: bezaten wij thans een dergelijke gids!
De schoonheid van Middelburg heeft hem altijd beroerd. Nog in 1894
schrijft hij "Nimmer vergeet ik den diepen indruk, door het stadhuis
van Middelburg te weeg gebracht, toen ik het in 1845 voor het eerst
aanschouwde op een stillen zomeravond, verlicht door helderen mane
schijn. Op het ruime, welbebouwde marktplein was het levendig en vele
burgerlieden, destijds nog wat ouderwetscher dan tegenwoordig, zaten
gezellig te keuvelen op de stoepbanken of onder de enkele nog be
staande luifels voor nette schilderachtige winkelhuizen uit de zestiende
en zeventiende eeuw. Maar als door een reus onder de dwergen, werd
hier het oog getrokken door den zandkleurigen, wonderschoonen gevel
van het raadhuis, waarboven de slanke v/itte toren helder afstak tegen
den donkeren achtergrond. Uit de openstaande klapvensters der boven-
29