verdieping, waar eene muziekuitvoering plaats had, straalde lamplicht, en hoewel ik later dat bouwgewrocht tallooze malen bewonderd heb, zal mij nooit uit het geheugen gaan, hoe ik dien avond bij den onze- keren zilverglans van het maanlicht, werd geboeid door dat kantwerk in steen". Wij noemden de gids van 1872 en met dit jaar zijn wij de datum van het overlijden van zijn vrouw Maria Ermerins gepasseerd, 16 oktober 1871. De familie Ermerins behoorde tot het Zeeuwse patriciaat. Zijn huwelijk in 1848 te Zierikzee zal Nagtglas ongetwijfeld geholpen heb ben zijn weg te vinden in een milieu dat moeilijk voor een buiten staander toegankelijk was. Nagtglas hertrouwde in 1873 met Francoise Caroline Gunning, familie van de bekende predikanten. Toch heeft al zijn werk voor de gemeenschap hem niet gebracht naar de plaats die hij ambieerde, het wethouderschap. In 1872 gekozen als gemeente raadslid van Middelburg, herkozen in 1875 en in 1881, bedankt hij als gemeenteraadslid in 1884 omdat hij gepasseerd wordt als wethou der door een man uit het patriciaat. Hij was lid van de gematigd libe rale kiesvereniging "Evangelie en Vrijheid", later bestuurslid van de vereniging "Evangelie en Vooruitgang". Nagtglas verlaat dan ook Zee land om er zomers terug te keren in Domburg. De achtergronden zijn niet helemaal duidelijk, maar in 1884 zijn de standen te Middelburg nog zo gescheiden dat bepaalde barrières moeilijk te doorbreken zijn. Daar hielpen de vele verdiensten die Nagtglas voor de gemeenschap had niets aan. De laatste vijftien jaar van zijn leven blijft Nagtglas schrijven over per sonen die zich in Zeeland verdienstelijk hebben gemaakt, over zijn geliefd Walcheren, over zichzelf. In de overdenkingen van een zeven tigjarige "Bij een der laatste mijlpalen" (1892) schrijft hij: "Voor niet weinigen verloopt het bestaan in het najagen van aardsche begeerten, en anderen hebben zóóveel strijd voor het dagelijksch brood, of onder vinden zóóveel teleurstellingen, dat zij meenen geen tijd te kunnen vinden om over de groote levensvragen na te denken en dan kan het niet anders of het bestaan hier op aarde moet zich aan hen voordoen als een verwarde onverklaarbare droom. Doch niet alleen in het leven van den enkelen mensch, maar ook in familiegeschiedenissen, waarvan de eigenaardige loop nog veel te weinig wordt opgemerkt, zijn er won deren waar te nemen, en nog altijd wordt daar het gezegde van den ouden psalmdichter bevestigd: "Ik ben jong geweest en ik ben oud geworden, maar nooit heb ik den rechtvaardige verlaten gezien, of zijn zaad, bedelende brood". De wereldgebeurtenissen zijn, gelijk ieder weet, rijk aan wonderen, en overal blijkt, dat vergelding de groote wet der historie is". Ik ben jong geweest, dat was hij in 1845 toen hij naar Zeeland kwam, en ik ben oud geworden, in 1892, en hij citeert "nooit heb ik den 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 28