MIJN LEVEN. ZEELAND 1845-1884 1845 Het ligt mij bij als of het onlangs plaats had, en toch is er sedert een halve eeuw verloopen, dat ik op het Vreeburg te Utrecht bij de hoog opgeladen diligence stond, waarmede ik, om zoo te zeggen, het ouder lijk huis uit en de maatschappij in zou rijden. Ik zie nog hoe mijn koffer geladen werd op den grooten geel geschilderden wagen, waar op in roode letters de voornaamste plaatsen waren vermeld, waar hij heen reed; de vlugge conducteur in zijn zwart fluweelen pak met vergulde knopen en de stevige blauwgekielde voerman, die de drie bonkige paarden aanspande en het rinkelend bellentuig omhing. Met mijn vader en een paar vrienden spraken wij, gelijk dat doorgaans gebeurt, over allerlei onverschillige dingen en fluisterden waarschijnlijk over den vorigen bewoner van het aan de plaats grenzende logement, den beruchten van Steenis, in het vorige jaar te 's Gravenhage opgehangen, wegens vergiftiging van zijn oom Mouthaan. Wij stonden dan bij de diligence puffend in de hitte en het hart vol weemoedige gewaarwor dingen. Toen de klok van de Jacobi kerktoren drie sloeg werden wij verzocht in te stappen, de conducteur deed een paar tonen uit zijn gedeukten koperen hoorn over het plein klinken, waarna de zware wagen voortrommelde. Het was een lange stoffige reis, waarvan ik in mijne schetsen uit het Zeeuwsche volksleven in het opstel: Hoe ik voor veertig jaren in Zeeland kwam, [verteld heb]. Het zal zoo wat zeven uur zijn geweest, toen de wagen het mij welbekende Gorkom binnen reed, waar den volgenden morgen de stoomboot naar Middelburg afvoer. Destijds nog moest men om van Utrecht naar Zeeland te komen te Rotterdam of te Gorinchem in een logement overnachten, of wel, wat ook nog al eens gebeurde, bij vroeg vertrek reeds den vorigen avond op de boot. Met mijn reisgenoot, mijn neef den student Cornelis Slotemaker, die naar zijne ouders te Middelburg ging, namen wij onzen intrek in een logement bij de Waterpoort. Wij kregen een snikheete kamer en het leek of al de muggen, die in schemeravond over de Merwede hadden gezweefd, zich in die herberg bescheiden hadden. Door gonzen, steken en puffen was de nacht schier slapeloos en waren wij dankbaar toen het daglicht in de kamer scheen en wij kort daarna op het dek van de stampende en rookblazende stoomboot, het over de rivier zwevende morgenkoeltje konden opvangen. Te 6 uren kwamen de raderen in beweging en voer het stevige nette vaartuig den breeden stroom klepperend af. Omstreeks Dordrecht kwam een donkere don derbui opzetten en hadden wij daardoor een onvergetelijk prachtig uitzicht op de schilderachtig verlichte stad. Met felle bliksemstralen, ratelende donderslagen en geweldige plasregens barstte het onweer los. 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 32