reizen. Behalve de vrij kostbare reis had ik nog de verveling te dragen,
om eenige dagen langer dan ik mij had voorgesteld in dit afgelegen
dorp te vertoeven in een ellendige herberg op den dijk. De bovenkamer,
de geheele verdieping beslaande, werd in kermistijd voor danszaal
gebezigd en zag door vier ramen uit over een haventje met een paar
tjalken en hoogaarsen56, een dijk en een poldertje op een wijden
woelenden waterplas, die bij laag water veranderde in uitgestrekte
schorren niet lang daarna als de Anna Jacoba-polder8 ingedijkt. De
oude Burgemeester N. Polderman, zijn zoon de Secretaris, de Ge
meente-Bode Is. Leune, die eigenlijk de gemeente regeerde, alsmede
de latere burgemeester Arie J. Bierens en een vroolijke schipper zekere
Arie van Bendegom kwamen mij op hun manier den tijd korten, wat
meer vermakelijk dan genoeglijk was. De herbergier, die Kastelein
heette en kastelein was, scheen op het punt om wegens verval van
zaken te verhuizen en zag in het verblijf van mij en de twee bedienden,
een schoone gelegenheid om met vijfdubbelkrijt te schrijven en een
rekening op te maken veel hooger dan in het aanzienlijkste logement
van Amsterdam zou zijn betaald. Aan de koffietafel kreeg ik voor het
eerst alikruiken 5, krukels of zeeslakken te zien, hoewel de beste tijd
daarvoor reeds voorbij was. Op mijn vraag aan het dienstmeisje, wat
die zwarte horentjes eigenlijk waren, kreeg ik ten antwoord: "det zien
van die kliene diengsjes, die je m'n' spelle uutpoter en dan opeèt".
Hartelijk verheugde ik mij toen des Zondagsavonds Jan Arends met
de stempeldoos terugkwam en het werk kon worden voortgezet. Ge
heel onnut was het verlengde verblijf te St. Annaland niet geweest,
want in het Gemeentehuis had ik een oud lang verwaarloosd wapen
bord ontdekt, later in De Navorscher 1853 beschreven, en dat ge
restaureerd, nog de Raadkamer versiert. Van het verblijf in dat dorp,
waarop ik later door grondbezit meer betrekking kreeg, is mij nog een
grappige herinnering bijgebleven. Mijn bediende hield veel van een
slokje en een pijpje en het hinderde hem niet weinig, dat in tegenstel
ling van vroeger, het gebruik van genever en tabak op kantoor door
mij was verboden. Vooral de opoffering van den morgenborrel scheen
hem zwaar te vallen, waarom ik hem vergunde om in een apothekers-
drankjesfleschje uit de herberg wat bitter mee te nemen en er onder
voorgeven, dat het medicijn was, op het voor het morgenslokje be
stemde uur een paar lepels van te gebruiken. Zoo gebeurde het ook
en de oude Koba, de grijze gerimpelde bewaardster van het huis, be
klaagde teerhartig den armen lijder, die wegens ziekte, misschien on
smakelijke geneesmiddelen innemen moest.
Van Sint Annaland reed ik naar de oude Smalstad Sint Maartensdijk,
een groote welvarende plaats met een knap logement, waar de Gouden
Leeuw uithing. Zulke kalme ouderwetsche herbergen, waar de waard
op een gansch eigenaardige manier zekere gemeenzaamheid met be-
43