Betaalmeester te Middelburg en maakte ik er de eerste kennis met
mijn vriend C.D. Röell, toen surnumerair der Registratie die er door
W.H.M. de Jonge uit Zierikzee (de lange Willem) werd opgevolgd.
Het was een gezellig samenzijn in dat logement en het leek soms een
groot huisgezin; terwijl de vroegere eigenaar, de stokoude half suffe
Pache, als een schim van het verledene, door het huis dwaalde. Ik
bracht in Tholen een gezellige week door. Toen ik vertrekken ging
was het ruw weer met regen, waarom de schipper dien ik aangenomen
had, mij aanraadde om liever "over land" naar Zierikzee terug te
keren, welke reis mij echter niet meeviel. Een huifkarretje bracht mij
naar Stavenisse waar een breede, woelige stroom [ons] van Schouwen
scheidde. De beurtman Keesje Boomsluiter die als een [van de] vaar
digste en stoutste schippers op de Zeeuwsche stroomen bekend was,
lachte mij uit toen ik er tegen op zag om in een schommelend schuitje
over den schuimenden zeearm te worden geroeid en de beide jongens
van den schipper noemden een aardig polka-briesje, wat ik voor een
feilen stroom hield.
Na Tholen bezocht ik de gemeenten in Duiveland en nog levendig ligt
mij de vriendelijke indruk bij der bekoorlijke omstreken van Ooster-
iand en Sirjansland. Daar hoorde ik voor het eerst spreken van een
geheimzinnige ziekte in het loof der aardappelen1 ontdekt, en welke,
naar men vreesde, ook de knol zou aantasten. Een boerenvrouw, met
wie ik in den postwagen van Kanaar reisde, zag daarin de straffende
[hand] van den vertoornden Jehovah, eene meening door velen streng
gereformeerden met haar gedeeld. Zoo snel greep het bederf in dit
volksvoedsel om zich heen, dat de prijs bijna vertiendubbelde en er
werkelijk voor hongersnood in Europa werd gevreesd.
Te Bruinisse op Oost Duiveland was ik in de eenvoudige maar zinde
lijke herberg op den dijk gelogeerd toen er na een zware donderbui
een hevige storm opstak die als windhoos hier en daar o.a. te Zeven
bergen groote schade aanrichtte. De uitgestrekte watervlakte, waarop
ik uitzag, was spoedig een woelende, wiegelende schuimende plas,
waarover de donkere buijen en het vliegende zwerk tallooze wisselende
veelkleurige tinten wierp[en]. Het was een prachtig schouwspel. De
storm was zoo onverwacht opgekomen, dat de vaartuigen daardoor
overvallen waren en nu als verstrooide vogels met gereefde zeilen de
gevaarlijke vlakte poogden te ontvlieden om achter een dijk of elders,
een veilig oppertje te zoeken. Kort na het losbarsten van het storm
weer, zagen de schippers aan de kaai, dat er omstreeks het Zijpe een
met hout beladen tjalk was vastgeraakt en gevaar liep om door de
hooge golven uiteengeslagen te zullen worden. De stoute zeelui van
Bruinisse, die met hun kleine mosselschuiten wel naar Engeland dur
ven oversteken lieten zich door het noodweer niet afschrikken en na
een korte overweging in de herberg en op de kaai, verlieten niet zonder
46