moeite een viertal hoogaarzen 56 de haven. Van den dijk en uit de
bovenvensters van de herberg konden wij duidelijk het schip zien zit
ten en ontwaren, hoe de schuimende golven bruisend en kokend op
stoven tegen de planken lading; zoodat ieder oogenblik alles uit elkan
der kon spatten. Geholpen door het wassende water slaagden de wak
kere redders er in het gestrande vaartuig te bereiken en de schepelingen
aan boord te nemen. Niet lang daarna, of een troep schreeuwende,
schreyende, kakelende Joden en Jodinnen behoorende tot een Am
sterdams kermistooneelgezelschap van lageren rang werden door de
schuitjes aan de kaai gebracht. In de herberg werd het zóó woelig en
maakten de schipbreukelingen zulk geweldig misbaar, dat ik een rus
tiger plaats zocht bij den Burgemeester Cornelis van der Stolpe, een
reeds bejaard zeer ontwikkeld landbouwer, waar ik kennis maakte
met diens schoonzoon, den predikant D.J.D. de Vos. Daar de wind
tegen den avond bedaarde is naar ik meen, de gestrande tjalk bij hoog
water weder vlot geraakt en te Bruinisse binnen gebracht. Veertig jaren
daarna [in 1885] heb ik dat voorval ingevlochten in een in de Huis
vriend van Roelants te Schiedam geplaatste novelle, getiteld Jobje.
Een ander avontuur op dien eersten herijkreis, was een nachtbezoek
aan het groot, draaiend kustlicht in de duinen van Westen Schouwen.
Te Renesse had ik het slot Moermond8' bezocht, toen nog een
boomrijke ridderhofstad en wandelde des namiddags naar Haamstede
langs een fraai beplanten weg hier en daar met zware boomen welke
zich schilderachtig kronkelende langs de steeds breeder wordende duin
vlakte en langs de buitenplaats Grol45, waarvan de dochter der be
woonster, juffr. Jansje Cats een der mooiste meisjes van Zierikzee was;
maar een kiekentje van het bovenste boordje. Dichter bij Haamstede
werd het hout nog zwaarder en het overoude slot47 in de zeventiende
eeuw in den stijl dier dagen herbouwd, lag in een soort van sterren
bosch van eeuwen oude boomen. Ik ging het terstond zien en de oude
jager-slotbewaarder, een schilderachtig figuur, die huis en tuinen met
mij doorwandelde, mijne belangstelling bemerkende, vestigde mijne
aandacht op vele merkwaardigheden, zooals verborgen kasten, oude
meubelen, schilderijen, beeldwerken en zooal meer, die hij doorgaans
niet aanwees. Van hem vernam ik, hoe de Baanderheerlijkheid met
vele vaste goederen in die omstreken toekwamen aan dhr. W.F. Mogge
Muilman te Amsterdam, wiens enige dochter daarvan erfgenaam zou
worden. In het interessante oude huis en de achttiende eeuwsche tui
nen bleef ik zoolang rondkuieren dat het reeds eenigszins begon te
schemeren, toen ik naar de herberg ging, waar mijne bedienden reeds
waren en ik denzelfden kastelein vond, die mij in Sint Annaland zoo
duchtig had geplukt. Alles in huis zag er even vunzig en groezelig uit,
waarom ik aan de waardin vroeg om mij de slaapplaats te wijzen. Ik
ontwaarde terstond, dat de bedlakens meer waren gebezigd en de
47