vrouw verklaarde dat dhr. Polak uit Zierikzee er slechts één nacht onder geslapen had. Nu wist ik toevallig dat genoemde heer een uiterlijk niet zeer zindelijke jood was, die met gemaakt klein goud en zilver, maar vooral met loterijbriefjes door het eiland leurde. Natuur lijk had ik weinig geneigdheid om het bed te gebruiken en ook geen lust om den ganschen nacht in de dompige gelagkamer te blijven op zitten. Toen kwam de gedachte aan mij op om een bezoek te brengen aan den vuurtoren, waarvan ik in Zierikzee veel had hooren spreken. Met mijn bediende en den kastelein als wegwijzer aanvaardden we te gen tien uren den tocht. Door het kasteelbosch, waar de medegenomen lantaarn reeds goede diensten bewees, kwamen wij op de hier wel een uur breede duinvlakte, fantastisch verlicht door een ondergaande maansikkel en in het noorden door de flauw roode stralen van een ver verwijderd Noorderlicht. Vóór ons glansde de vuurtoren, waarvan de draaiende lamp nu eens heldere stralen wierp over de woeste vlakte en de duinen in het verschiet, om, na enkele seconden, alles weer in duis ternis te hullen. Er heerschte stilte op de vlakte, alleen gestoord door het krijschen van een roofvogel, het blaffen van een hond in de verte en altijd door het lied van de zee in het eentonig bruisen der branding brekende op het strand. Na een half uur was de toren bereikt. De opzichter, de officier, ge lijk men hem noemde de heer C.R. de Wijs van Saanen scheen ver heugd bezoekers te ontvangen en liet ons het kustlicht in alle bijzon derheden zien. Wij werden daarbij vergezeld van zijne logees een paar vroolijke schalksche bakkersdochters uit Zierikzee, die er niets tegen hadden om op den smallen steenen wenteltrap naar den top des torens een kleine vriendelijke tol te betalen. Na de beklimming drong de op zichter er op aan, dat ik een bezoek zou brengen in zijn woning; waar het in de vriendelijke huiskamer recht gezellig was. Het was voor den reeds bejaarden heer blijkbaar een genot om op zijn praatstoel geze ten, met ingenomenheid te vertellen, hoe hij met de legers van Napo leon een groot deel van Europa van de Taag tot de Elbe had door wandeld en andere bijzonderheden van zijn veelbewogen leven. De klok in den gang sloeg reeds twaalf, eer ik aanstalten mocht maken om te vertrekken. In een kroegje, den weidschen naam dragende van café Kustlicht vond ik mijn bediende en den gids. De vetkaars in den lantaren werd ontstoken en wij begaven ons op weg. Het was nog donkerder dan bij onze komst en de maan was achter onweer dreigen de wolken schuil gegaan. In het noorden glimde nog het rozig schijnsel waarvan ik reeds sprak. Wij volgden den ons aangewezen weg over de eenzame duistere door hooge zandduinen half ingesloten vlakte, waarover de helle lichtstralen van de torenlamp als het schijnsel van vurige reusachtige molenwieken heengleden. Spoedig viel het mij in het oog, hoe Jan Arends en onze geleider de borrelfles duchtig hadden 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 46