maar houterige P.J. Andreae, de herder der Luthersche schapen. Maar
ook buiten dien kring kwamen anderen mij vriendelijk tegemoet. Reeds
den eersten dag van mijn komst te Zierikzee, toen mijn voorganger De
Vos mij de stad liet zien, waren wij den apotheker S.G. Nauta van der
Grijp in de Meelstraat tegen gekomen. Het ligt mij bij als of het giste
ren was, en ontkiemde een vriendschap, die tot zijn dood [in 1893]
heeft voortgeduurd. Bij een wandeling naar de bekoorlijk gelegen uit
spanning Schuddebeurs werd ik aangesproken door dhr. Marinus Wil
lem de Jonge, een jongman van mijn jaren. Wij schenen elkander aan
te trekken en er ontkiemde een ernstige vriendschap, die op mijn leven
van grooten invloed was. Wij spraken en lazen veel en toen de tering
hem aangreep, wisselden wij menigmalen van gedachten over de groote
levensvragen, vooral naar aanleiding van het boek van Anasth. Coque-
rell Christianisme Experimental. Hij stierf na een lang met zeldzame
berusting gedragen lijden den 12 April 1852, kort na den dag dat wij
uit Zierikzee naar Middelburg verhuisden. Zoo kreeg ik na niet langen
tijd eenige aangename bekenden. Zoodra de herijk afgeloopen was en
de verantwoording ingezonden, kreeg ik van Gedeputeerde Staten een
maand verlof om naar Utrecht te gaan en het was een genot om met
een door het medevallen der justeerrechten en bezuiniging op de reis
kosten vrijwel gevulden buidel huiswaarts te keeren. Onder de uitstap
jes toen gedaan behoorde een reisje over den spoorweg naar Arnhem,
waar ik de weegtoestellen fabriek van den heer Becker met mijn vader
bezocht en een stoombootvaart naar Rotterdam over de Lek om een
goede leverancier van gewichten te vinden. Een paar weken bracht ik
te Naarden door waar mijn oudste broeder [Hendrik Nagtglas] zich
toen gevestigd had. Hij had namelijk een groot deel van zijn over
gebleven vermogen zijner vrouw, dat eens meer dan drie ton had be
dragen, gestoken in een fabriek van hout, azijn en verfstoffen te Bus-
sum in vennootschap met dhr. Graswinkel te Delft; wat spoedig geen
zuivere zaak bleek, welke tot toenemende opofferingen dwong. Het
oude stadje, waar ik eerst met mijn vader en toen alleen een paar
weken door bracht, was voor ons om zoo te zeggen, stampvol van
meest onverkwikkelijke herinneringen en ik zag de deftige huizen,
waar de voorouders hadden gewoond. Gelijk hiervoren is verhaald,
had ik uit de nog bewaarde familiepapieren reeds vroeger een genea
logie samengesteld en kreeg nu gelegenheid om de nauwkeurigheid te
beproeven. De huisdokter van mijn broeder dhr. Van Hasselt was
tevens burgemeester en zonder moeite kreeg ik vergunning om de
oude registers op het Stadhuis te mogen raadplegen, waardoor ik veel
kon verbeteren; ook in de kerk en het weeshuis vond ik grafschriften,
wapens en portretten. Tijdens mijn verblijf was het juist kermis te
Naarden en woonde ik een tooneelvoorstelling bijineen derlogementen.
Onder den titel: Slechts een Representatie in het jaar beschreef ik den
50