op deed, door ervaring geleerd, dat daardoor de belangstelling beter
gaande wordt gehouden en minder neiging ontstaat voor slaperig af
dwalen.
"Ordelijk werken, vordert ook ordelijk boekhouden", zeide mijn de
gelijke en deugdelijke vriend Marinus Willem de Jonge wel eens, die
van zijn vader Jhr. W.D. de Jonge het belang van een zorgvuldig en
verstandig geldelijk beheer had geleerd. Met deze huishoudkunde
stond ook in verband de beoefening der Staathuishoudkunde, waarvan
ik hiervoren gewag maakte. Het nut om een Begrooting van inkomsten
en uit uitgaven [op te stellen] werd mij toen duidelijk als een machtig
middel om weinig geld nuttig te besteden. Die eerste begrooting was
als volgt: Mijn inkomen bedroeg na aftrek der kortingen voor pen
sioen enz. ruim 1100 gl. Daarvan stond uitgetrokken voor iedere
maand 70 gl. te verdeelen als volgt: kamerhuur 12,50; middageten
20; waschloon 3,60; oppasser 3,90; zakgeld 8; boeken 4;
weekbriefje 10. Zoo als ik reeds zeide, kwamen De Jonge en ik
iedere week een paar avonden bij elkander, doch ik meest bij hem op
zijn ruime, gezellige net gemeubelde kamer, daar de avondlucht voor
hem schadelijk was. Wij bespraken dan ernstige onderwerpen, waarvan
de herinnering onvergetelijk is gebleven. Wij beoefenden ook Engelsch
en om de uitspraak te leeren, kwam eens in de week een gewezen ko-
lenkooper Mr. Harrison, een uit een boek van Dickens als weggeloopen
figuur, een uurtje met ons praten of, gelijk men tegenwoordig zeggen
zou, conversatieles geven. Daar het curieuse kereltje niet lang daarna
naar Londen verhuisde, heeft het onderricht niet veel vruchten ge
dragen, maar toch een soort van grondslag gelegd, waarop later kon
worden voortgebouwd. Aan de wiskunde, vooral in verband met het
ijkwezen 154, werden wekelijks eenige uren gewijd, minder uit neiging,
dan pour acquit de conscience tegenover de "broodwinning", zoals ik
mijne ambtelijke betrekking noemde; waarvoor ik in Zierikzee gedu
rende negen maanden van het jaar niets te doen had. Aan de hand
van Jacob de Gelder verdiepte ik mij in de doolhoven der differentiaal
en integraal rekening of verzonk in de peilloze diepten der Cosmo-
graphie en van Von Littrow's Sterrenkunde. Veel meer trok mij de
letterkunde aan en vooral genoot ik destijds van den Hollandschen
Spectator door Justus van Effen. Onvergetelijk blijft mij daardoor den
Sint Nicolaasavond van het jaar 1845. Na het eten had ik door de
stad gewandeld, gelijk ik doorgaans gewoon was. Het was een donkere
avond, vochtig en mistig, met natte glibberige straten en de verlichte
bakkerswinkels waarvoor zich hoopen kinderen verdrongen, scheme
rende in den nevel. Op mijn kamer was het echter warm en vriendelijk.
De kachel snorde gezellig, het theewater ruischte er een zacht liedje
bij; de lamp brandde helder. Tijdens mijne afwezigheid was er van
den Rotterdamschen beurtman een grote kist bezorgd, vol boeken door
53