kennis en het was voor mij een onuitsprekelijk genot op te merken hoe mijn lieveling door zachtheid, eenvoud en beminlijkheid aller har ten wist te winnen en overal een gunstigen indruk maakte. Het was nu voor mij een geheel ander leven geworden. Mijn genegenheid nam zoo mogelijk nog steeds toe en ik ondervond de waarheid van het oude gezegde, dat de vreugde met een geliefde samen genoten dubbele vreug de is, en het leed vereenigd gedragen slechts half leed mag worden genoemd. 1847 Vooral kwam dit uit in 1847, toen er donkere schaduwen in ons fa milieleven en een lang gevreesde ontknooping kwam. In Mei van dat jaar deed mijn oudste broeder tusschen Naarden en Muiden een val uit een hollend rijtuig, waardoor hij maandenlang, eerst in een logement te Naarden en vervolgens in zijne woning te Bussum tussen leven en dood schommelde. Dit ongeval gebeurde juist op den tijd, dat een Maatschappij ter Vereeniging van de Eems en de Zuiderzee door de Drentsche heide 78, waarin mijn broeder het overschot van zijn eens aanzienlijk vermogen gestoken had, scheen te zullen slagen en dringend zijn optreden vorderde. Dit gebeurde nu echter niet en door de geld- crisis in 1848 is geheel de zaak te niet geloopen, al het geld verloren en de aanlegger zekere heer Arent van Ruijnen is, meen ik, als ver pleegde in "De Ommerschans" 101 geëindigd. In dat zelfde jaar ver huisden mijne ouders naar Nunspeet, eene verandering door geldelijke verwikkelingen noodig geworden. Zij hebben in dat lieve, stille destijds afgelegen dorp gelukkige jaren doorgebracht. In verband met de in dien tijd noodige opofferingen, terwijl ik tevens niet verzuimen wilde, om wat over te leggen voor ons aanstaand huishouden betrachtte ik de meest mogelijke spaarzaamheid. Zoo liet ik maanden lang de goede oude juffrouw Wansink, waar ik boven woonde, drie malen 's weeks voor mijn middagmaal rijst koken, zoo het heette, voor mijn toen net niet beste maag, maar werkelijk om de maandelijksche rekening van juffrouw Voorbeitel, de kookvrouw tot een minimum te brengen. In luni '48 kregen wij een niet onbelangrijke erfenis van neef de L'Orme, welke wij echter terstond in het belang onzer ouders afstonden. Daar ik geen geheim voor mijn meisje had leerde ik in dien tijd van spanning en tegenspoed haar hart nog meer kennen en waardeeren. Zij wist mijn geest te vervullen met reine, edele gedachten en goede voorne mens. Zij sterkte mij door haar voorbeeld als ik zwak was en gaf ik weet niet hoe, want zij was te eenvoudig en bescheiden om met vele woorden raad te geven, aan mijn soms wankelende plannen en hande lingen zulk een richting, dat ik innig overtuigd ben, hoe ik het weinige goed dat ik gedaan heb en het kwaad dat ik mocht vermijden, aan 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 58