zou ik mij maar moeilijk hebben kunnen redden, zonder de hulp van de voorzitters; eerst Jhr. mr. A.W, Snouck Hurgronje en daarna mr. B.C. Cau, welke laatste ik in 1849 als president opvolgde; eene be trekking die ik tot mijn vertrek uit Zierikzee heb vervuld. Doch het waren niet alleen de administratieve beredderingen, welke het diaken schap een oefenschool voor het leven maakten, ook uit den omgang met de behoeftigen was niet weinig leering te putten. Door duurte der levensbehoeften, waren het voor de armen moeilijke dagen, doch in Zierikzee gematigd door klimmende welvaart, daar de handel in mee krap 79 bloeide, de scheepvaart goede winsten gaf en er soms drie of vier groote Oost-Indiëvaarders 103 op de beide scheepswerven in aan bouw waren. Bij de collecten viel het in het oog, hoe deze kleine stad veel schatrijke inwoners had, er werd zuinig geleefd, zorgvuldig be heerd en veel overgelegd. Daar er ook een Armhuis 159 moest bestuurd worden, waren de werkzaamheden voor het collegie van diakenen haast te veelvuldig. Kort na mijn vertrek is er dan ook verandering gekomen door wijziging der wet op het domicilie van onderstand en de instelling van een Burgelijk-Armbestuur 1S. Met genoegen roep ik voor mijn geest terug de gezellige vergaderingen in de ouderwetsche eenvoudige kamer van het Gesticht, bediend door den rijmlustigen vader Wiltenburg en den trouwen half blinden bode Simmer, aan welke samenkomsten een predikant en een ouderling als vertegenwoordigers van den kerkeraad deelnamen. Niet minder vriendschappelijk waren ook de gewone samenkomsten der broeders, waarbij nu en dan door een der broeders, die bakker was, op een reusachtige Poolsche muts (Tulband) werd getrakteerd. Dat goede kereltje J. Kruijsse, is het niet voorspoedig in de wereld gegaan, hij is nog geëindigd in het Gasthuis te Veere, waar ik hem, namens de oude broeders op zijn 80. verjaardag in Januari 1872 een bezoek bracht en een aangename verrassing ter hand mocht stellen. Minder aangenaam dan die vergaderingen, hoe ook vol tabaksdamp en onbeduidende redeneeringen ligt mij bij de herinnering aan de jaarlijksche duinreis in een volgestopte driebanks- wagen, vermoeyend en vervelend en vooral het terugkomen in den don keren avond over den hoogen zeedijk soms onder onweer en regen. Er was een vriendelijken geest in dien kring en de broederband was meer dan een woord. Al die vrienden zijn mij reeds voorgegaan (1899). De groote omvang van het bedeelingswerk gaf in 1848 aanleiding tot de oprichting eener vereeniging tot wering van Armoede en beteugeling van Bedelarij143, waarvan ik medebestuurder werd. De goede oude wethouder mr. Adriaan (Aatje) Moens van Bloois was onze voorzitter. Hij was een braaf, welwillend mannetje, nauwgezet maar peuterig. In het belang der mindere standen had hij onderscheiden pensioen en waarborgfondsen opgericht, die echter na zijn dood in [1854] werden opgeruimd, daar niemand lust had om de ingewikkelde administratie 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 62