voort te zetten. De achtingswaardige Jhr. mr. Marinus Jan Schuur- beque Boeije een der weinige nog levende bekenden en nu [d.i. in 1899] bijna 89 jaren oud, was vice-president. Het is mij niet bekend of deze vereeniging levenskracht heeft gehad. Een andere betrekking, waarvoor ik in 1847 geroepen werd, was schutter. Even als op vele plaatsen was die weerbaarheid te Zierikzee een aanstoot en bespotting geworden, waarvan allerlei malle vertelsels rondgingen, vooral gebeurd tijdens het "opstootje" van verleden jaar (1845). Als kapitein stond aan het hoofd de reeds vrij bejaarde president der Rechtbank mr. A. J. F. Egter, die uit beleefdheid voor Zierikzee, want eene andere aan leiding kan men zich nauwelijks voorstellen, door de Provinciale Staten gekozen was tot Lid der Tweede-Kamer van de Staten-Generaal. Daar wist hij van een oude vermogende nicht een goed legaat te verkrijgen, waarna hij van een paar verarmde dito's de heerlijkheid Wissekerke in Zuid-Beveland kocht, waarna hij zich, ten onrechte ook met de zijnen, noemde Egter van Wissekerke. Het goede praatgrage kereltje had van militaire zaken niet het allerminste verstand en zag er in een ouderwetsche montering en als gekroond door een vervaarlijken steek hoed, wonderlijk vreemd uit. Met de drie andere officieren was het echter nog veel treuriger gesteld. De Eerste Luitenant Griffier van het kantongerecht was een onhebbelijk man, die nog in de gevangenis ge ëindigd is, de oudste Tweede Luitenant was een gewezen onder-officier, vlug en vaardig in de handgrepen met het geweer, doch liet overigens veel te wenschen over. De jood Polak van wien ik reeds sprak leurde met loterij-briefjes door het land en is ook al niet voorspoedig ge weest. De jongste Tweede-Luitenant was kastelein in onze sociëteit en een goede klant van zijn eigen buffet. Hij is in '49 overleden en wij hebben hem nog met militaire praal en geweerschoten begraven. Het spreekt wel van zelf, dat bij dergelijke officieren de Kompagnie weinig beteekende en als een spotwekkende vertooning nu en dan door de stad wandelde. Niemand der meer beschaafde jongelieden wilde dan ook eenigen rang bekleeden; wat de Luitenant-Instructeur Polak soms tot de vermaning aanleiding gaf "De Latiensche Rekter wordt vrien delijk verzocht 't geweer wat hooger te draegen". Sommigen onzer zoo als de Regter jhr. mr. A.W. Snouck Hurgronje en de latere Burge meester mr. B.C. Cau, konden er in hun grove montering recht arme lijk uit zien. Dat de muzikanten ook geen kunstenaars waren is licht te begrijpen, hoewel een bekwame Duitscher, dhr. C.T.L. Dieterich aan het hoofd stond. Bij den marsch werd de zoogenoemde Turksche trom, wel eens op den rug gehangen van zekeren Ate Parret een soort van Stads-nar, gelijk men hem oudtijds zou betiteld hebben. De tamboer sloeg bij afwisseling "Zotte Ate" nu en dan eens om de ooren, die dan gillend op zijde sprong wat de samenstemming juist niet bevorderde. De kapitein deed in 1848 veel moeite om mij over te halen officier te 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 63