21. Februari gelost op een der boulevards te Parijs, was de vonk ge worden, waardoor de in vele landen opgehoopte revolutionaire brand stof ontvlamde, zoo dat bijna geheel Europa door standenstrijd beroerd werd. Ons vaderland bleef lang kalm en ik herinner mij, hoe wij in de eerste dagen van Maart, op een avond bij dhr. K.W. de Jonge een brief hoorden lezen van zijn broeder [Jhr. Mr. Marinus Willem de Jonge], toen Minister van Justitie, waarin de hoop werd uitgesproken, dat het in Nederland rustig blijven zou. Die wenseh werd echter niet geheel vervuld, doch een kloekhartige tussenkomst van den Koning bracht te weeg dat de onrust nergens tot oproer klom en vele ver ouderde instellingen en toestanden door een nieuwe Grondwet werden opgeruimd. Ook in Zierikzee trilde de beweging. Op een vergadering der Sociëteit werd met algemeene stemmen op die van jhr. K.W. de Jonge na besloten om het gebouw te illumineeren, wat ook de heeren mr. W.C. de Crane en mr. C. van der Lek de Clerq aan hun woningen deden. Alles liep echter kalm af en het lied van de klok zonder werk, de Marseillaise van het vroegere opstootje, werd nu nergens meer ge hoord. Er behoorde eenige moed toe om in een tijd, waarin vele be zittingen wankelden, er gevreesd werd voor een algemeen staatsbank roet en onder de leus: la propriété c'est le vol, hier en daar de eigen dom bedreigd werd, met geringe middelen een huishouden te gaan opzetten. De jeugd laat zich echter niet spoedig afschrikken en ik wist welk een zuinige huishoudelijke vrouw ik tot echtgenoote zou krijgen. Daar er in de politieke omstandigheden geen spoedige verbetering was te zien en het gezin mijner schoonmoeder zo heel aantrekkelijk niet was besloten wij in het najaar van 1848 ons door het huwelijk te ver binden. In een mijner aanteekeningen of dagboeken uit die dagen schreef ik: "Nog enkele weken en ik zal een nieuw levenstijdperk intreden. Wij zullen ons in den echt verbinden. Wat ligt er niet veel, machtig veel opgesloten in dat voornemen en wat wordt de band voor het leven, voor de eeuwigheid misschien door sommigen niet onbedacht en zor geloos aangeknoopt. Menig jongman ziet in de vrouw, waarmede hij zich vereenigen wil, dikwijls meer een zorgzame huishoudster, die met hem samenwoont, dan een lieve levensgezellin, hem steunend en ster kend op den vaak zoo moeilijken weg naar een hooger bestaan en die aan zijn leven toch de goede richting geeft als de trouwe stuurman van het huishoudelijke vaartuig. Zulk een opvatting is echter nood zakelijk, dringend noodzakelijk, om het leven tot zijn volle waarde te brengen; een waarde niet alleen getoetst in den zonneschijn van voor spoed, maar ook bij het stormen der tegenheden. Voor zulk een levens beschouwing is het echter noodzakelijk, dat van beide kanten zelfver loochening wordt toegepast, want er zijn geen stervelingen zóó ge lijkvormig, dat inzichten en wenscnen altijd overeenkomen. Ware dit 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 66