het om de edelmoedige pogingen tot redding te aanschouwen. Dit jaar begint zich mijne liefhebberijstudiën meer bij Zeeland te bepalen. Door den voorzitter professor jhr. B. de Jonge, had ik toegang gekre gen tot de bibliotheek van het Zeeuwsch Genootschap 155 der Weten schappen. Nooit vergeet ik den indruk welke die boeken schat in het ouderwetsche sombere gebouw 88 op mij maakte, een gewaarwording als van een gierigaard in een goudmijn. Bijna dagelijks ging ik er heen en kwam met vellen vol aanteekeningen wat mijne verzameling Zelan- dia niet weinig aanvulde. Daarin vond ik niet weinig stof om vragen te beantwoorden in De Navorscher, met welk tijdschrift ik kennis maakte door Ernest Proes, student te Leiden, die in Augustus 1852 [niet ingevuld]. Niet lang daarna maakte ik te Amsterdam kennis met dhr. Fred. Muller, die toen nog een klein magazijn op den Singel had, kreeg van hem het le deel van De Navorscher present en werd gedurende vele jaren als cp2-<p een ijverig medewerker. Uit de nalatenschap van den oud [lees: wijlen den] -procureur-generaal Ackermans had ik van diens schoonzoon dr. G.B.C. van der Feen (overleden 1855) met wien wij zeer bevriend waren, een verzameling afdrukken van Zeeuwsche familiënwapens uit de vorige eeuw. Die verzameling teekende ik meestal na en voegde geneal. aantt. bij. De lakken heb ik lang daarna door tussenkomst van broeder Kees-Jan nog eens aan zijn vriend jhr. C.A. van Sijpesteijn gegeven. Dit jaar hield ik mij ook veel bezig met het rangschikken en beschrijven onzer familiepapieren; een werk reeds lang geleden in Utrecht begonnen, te Zierikzee voortgezet en nu vol tooid. Mijne vrouw en ik genoten veel van de bekoorlijke wandelingen in Walchersch Arcadia147, waarvan de eerste indruk mij onuitwischbaar bijbleef. Zoo vergeet ik nooit het lieve smalle pad, dat ik bij den molen op den Noordweg insloeg, voerende naar loofgewelven van het destijds nog uitgestrekte bosch van Sint Laurens, waar tusschen uit de met plompen en ander groen bedekte grachten het grijze dubbel ge torende grauwe, spookachtige kasteel zich bouwvallig verhief, een slot [Popkensburg]109, waarin toen nog zooveel belangrijke oudheden, streng achter slot werden gehouden. Niet minder was de indruk van de omstreken van Amemuiden. Na een bezoek op de hofstede Braken burg 16 van Oom Van Citters [Jhr. P.D. van Citters, 1802-1888] door zekeren Adr. Filius bewoond lieten wij ons over de smalle haven van Amemuiden roeyen en wandelden langs de hooge, toen met dicht en zwaar boomgewas beplante dijken naar Nieuwland. Ook waren wij verrukt door een lieflijke wandeling langs den Schroeweg naar Rithem en van daar naar de Zuid-Watering om te genieten van het heerlijk uitzicht over de wijde, woelige watervlakte der door groote en kleine vaartuigen altijd levendige Wester Schelde. 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 74