die koperen zendelingen ter bestemder tijd voor den dag zouden ko
men en hun woord tot menschenharten spreken zouden.
Minder aangenaam was dit jaar het haperen van het Waarborgfonds
of genootschap voor weduwen m, waarbij Dr. F.J. Stamkart gewezen
had, op het gemis van wiskundige gronden. Er werd veel over geschre
ven en vergaderd. De leden te Middelburg benoemden mij met de
heeren Gouka, M.A. 't Gilde in een commissie om de zaak nader te
onderzoeken. De uitslag was niet gunstig en niet lang daarna behoorde
het fonds van Rietveld en te Winkel tot het verledene, waardoor zeer
velen droevig werden teleurgesteld.
Een toevallige omstandigheid bracht mij dit jaar in aanraking met dhr.
H.P. Abrahams eigenaar en redakteur der Middelburgsche Courant85.
Toen de kwestie der benoeming van Bisschoppen in Nederland, het
geweten van vele protestanten schokte en de zoogenoemde April
beweging 10 te voorschijn riep, schreef ik een klein stukje om tegen
hartstochtelijkheid en daaruit voortvloeiende overdrijving te waar
schuwen. Toen ik het naar de drukkerij bracht was ik nog onzeker of
ik het bij dhr. Sifflé voor de Zeeuwsche 156 of bij dhr. Abrahams voor
de Middelburgsche zou bezorgen. Toevallig kwam ik dhr. Abrahams
tegen en zoo kwam het opstel in de Middelburgsche courant. Het
kwam goed terecht en het gevolg was, een nauwere betrekking met
dhr. Abrahams. Op zijn verzoek zond ik hem in den loop van dat
jaar nog [meerdere] bijdragen, zoo over den Uitvoer van levensmid
delen, welke sommigen vanwege de schaarschte wilden verboden zien.
In November van dat jaar las ik [op] verzoek van het Departements-
Bestuur in het Nut77 over: De zedelijke en stoffelijke toestand van
Noord-Nederland in het midden der achttiende eeuw; als een bewijs
hoe er is vooruitgang in welvaart, in kennis en in zedelijkheid. Ik had
veel genoegen van die lezing, waardoor ik o.a. kennis maakte met mr.
Samuel de Wind, die mij steeds zeer genegen bleef. Voor De Navor-
scher bleef ik veel putten uit de rijke bronnen in het Zeeuwsch ge
nootschap 155, wat mij veel werk kostte, doch ook niet weinig genoe
gen gaf. De herstelling van een oud wapenbord te Sint Annaland werd
door onderzoekingen in dat tijdschrift mogelijk gemaakt. Onder de
huis- en wandelvrienden dier dagen behoorde de oud-artillerie volon
tair dr. G.F.W. Baehr, toen leeraar aan het Gymnasium, later (Oc
tober '54) te Groningen werkzaam en vervolgens Hoogleeraar aan de
Polytechnische School te Delft (overleden 1898). Het was op wiskundig
gebied een geniaal man, maar naar sommigen meenden met "un petit
grain de folie" er in. Hij was een heerlijke afleiding als mijn vriend de
goede professor R. Lobatto een dag bij mij kwam om de Standaards
na te zien. De beide wiskunstenaars konden dan naar hartelust, als
een paar jonge dames over modes over de laatste "elegante formules"
der Hoogere Algebra redeneeren en de slingerproef van FoucaultI25,
78