destijds door L. Janse Bz, Baehr en anderen in de Koorkerk 82 na
gedaan. Onder de vrienden, die ons het wonen te Middelburg veraan
genaamden, behoorden de buren makelaar P. de Bruijne getrouwd
met Toos van Deinse van wien wij veel hartelijkheid ondervonden.
Met de in de buurt wonende Heer Hein van Deinse, "Vader" Koo-
man (Ritchie) en Piet de Bruijne hadden wij, bij hevige onweeren dier
jaren menig stoepgesprek, waarom ik ze ook wel "dondervrienden"
noemde.
1854
Gaandeweg werden wij in Middelburg meer te huis en werden de ban
den hechter met personen en zaken. Waarschijnlijk op aanbeveling van
mijn neef Dominee Slotemaker, die mij haast al te ijverig lofzingend
beschermde, werd ik met den aanvang van 1854 tot diaken gekozen,
welke betrekking ik zes jaren met genoegen heb vervuld. Er heerschte
in dat college een vriendschappelijken geest. De vergaderingen in een
eenvoudige kamer van een klein hoekhuis op het Molenwater82 bij
de Koepoort82, waren doorgaans gezellig en de verhouding tot de ar
men was door ruimere fondsen en soms aanzienlijke giften minder ge
spannen en daardoor minder bezwarend dan te Zierikzee. Onze bode
Jan Mondeel was eenig in zijn soort. Hij was in kleeding en manieren
minstens een eeuw ten achteren, maar goed voor zijn taak berekend en
al de armen kennend. Daar de winter vroeg inviel en het ijs de vaart
en het werk stremde was er nog al veel behoefte. Voor de ijsvrije ha
ven Vlissingen was dit zeer voordeelig en wij wandelden er meer dan
eens heen om de met schepen, dicht gevulde havens te zien. In den
kerkeraad werd besloten om een Letterkundigen avond ten behoeve
der armen te geven, waarin ik ook uitgenoodigd werd op [te] treden
en waarvoor ik een klein opstel schreef over de vrouw in betrekking
tot de armoede. Dien 23. Januari 1854 zal mij niet licht uit het geheu
gen gaan. De groote concert zaal op de Groenmarkt82 was stampvol
met een uitgelezen publiek en helder verlicht, behalve op het spreek
gestoelte. Het was bovendien snikheet wat het spreken niet weinig be
lemmerde. Hoewel Slotemaker en de andere vrienden zeiden dat het
goed was geslaagd, gevoelde ik zelf wel hoe er veel aan haperde en ik
te rad had gesproken. Eigenlijk legden het al de sprekers (W. Appel,
A. Baart, Poleij) af bij de schitterende improvisatiën van onzen vriend
J.J.L. ten Kate met zijne wonder schoon klinkende zilverstem. Toen
de Abdijtoren 82 tien uur klingelde, sprak hij juist:
Van den hoogen toren,
Laat zich 't middernachtsuur hooren,
Het klokkenspel verstomt,
Maar de nagalm klinkt in de ooren,
Maranhatta, Jezus komt.
79