De indruk was treffend en trilde en tintelde als een schok door de
vergadering.
De overtuiging hoe ik op dit gebied veel te kort schoot, bracht mij tot
veel oefening in het voordragen en gaf ook aanleiding, dat ik met mijn
vriend H.P. Abrahams de oprichting besprak van een gezelschap T (ot)
O (efening) I (n het) S (preken)41 wat toen aan de orde was, in ver
band met de meerdere openbaarheid der Staatsbesturen. Het gezel
schap bestond uit mr. D.A. Berdenis van Berlekom, Johan Luteijn,
mr. P. van der Meer Mohr en vergaderde een avond in de maand.
Het heeft slechts een paar winters bestaan toen de ijver begon te ver
flauwen en wij het doorgaans spoedig met elkander eens waren. Toen
Mohr als kantonrechter naar Hulst vertrok, was het [uit] met de tegen
spraak en liep de zaak spoedig te niet.
In het begin van het jaar werd ik door het Nutbestuur 77 afgevaardigd
in eene Commissie met het Hoofdbestuur te Amsterdam over de op
richting der Industriescholen60. Door den harden winter en de strem
ming der vaart kon ik de eerste vergaderingen niet bijwonen, maar in
de laatste bijeenkomst ten huize van den Hoofdbestuurder, notaris
Bruno Tideman te Amsterdam slaagde ik er in voor onze school een
subsidie van 500 gulden te verkrijgen, wat uitnemend welkom was.
De vergaderingen van het Bestuur dier school hadden plaats in de
voorkamer der Teeken-Akademie 131, een schilderachtige ouderwetsche
kamer behangen met portretten en schilderijen waaronder de copie
van een verkocht landschap van Hobbema, dat nu duizenden waard
zou wezen. Op den 10. Juni wandelde ik in den vroegen morgen voor
den herijk154 naar Veere 139. Ik deed dat gaarne, want dat zoo opmer
kelijk vervallen stadje, werkelijk een bouwval in Nederland trok mij
altijd bijzonder aan. Op dien lieflijken zomermorgen scheen het er nog
meer uitgestorven dan gewoonlijk. Geheel onverwacht kwam op het
kantoor een heer binnen treden in wien ik aanstonds mijn ouden ka
meraad Gustaaf Grouw herkende. Hij was officier geweest bij het In
disch Leger, scheen duchtig doorgerold te hebben, was met een zoo
genoemden onderstand ontslagen en was nu onverwacht bij zijne goede
eenvoudige dokters weduwe, die te Veere het zoogenoemde huis van
Reigersberg bij de Groote Kerk bewoonde, beland. Ik gevoelde mij
nauw aan dien ouden bekende verbonden en ging hem dikwijls op
zoeken, terwijl hij dikwijls bij ons kwam en ik hem nu en dan vertaal
werk kon bezorgen. Hij gedroeg zich uitnemend, was in Veere alge
meen gezien en werd tot Lid van den Gemeente-Raad gekozen. Na
den plotselingen dood zijner moeder in 1860 heeft hij in 1861, meen
ik, te Amsterdam op een koopmanskantoor eene betrekking gekregen,
doch is kort daarna aan tering gestorven.
In Augustus was ik in Rotterdam toen mijn zwager Marinus Ermerins
met het kolossale schip Richard Anderson kapt Coffin, naar New York
80