oude huis van dhr. Cau, bijwoonden. In Oct. koos de 6e wijk commissie der Vereeniging tot het bezoeken der Armen141 mij tot haren voorzitter, en in die zelfde maand werd ik (vermoedelijk op aanbeveling van dominé Slotemaker, die mij veel vriendschap scheen toe te dragen) secretaris van het departement der Maatschappij Tot nut van 't algemeen77, welke betrekking in deze bloeiende afdeeling veel werk gaf, te meer daar ik niet gaarne veel wilde achterstaan bij mijn nauwgezetten, doch wel wat omslachtigen, voorganger dhr. Pieter de Maret Tak, die ruim 25 jaren dien post bekleed had. In November, toevallig op mijn 35sten geboortedag, kreeg ik de be noeming tot lid van het Zeeuwsch Genootschap 155 der Wetenschap pen, wat ik waarschijnlijk aan dhr. S. de Wind te danken had, die al tijd nog al belangstelling toonde voor mijne mededeelingen in De Na- vorscher. Die benoeming was mij vooral aangenaam, daar ik nu niet meer als een hoenderdief de bibliotheek behoefde in te sluipen, maar er meo jure toegang had. In de Middelburgsche courant85 schreef ik in dat jaar een elftal ar tikelen over Armoede, Bedelarij, Industrieel onderwijs, Spoorwegen enz. Voor het Album vertaalde ik achttien stukken en bemoeide mij onder wijl met de bewerking van Nolte; mijn broeder [Hendrik] te Nunspeet was onderwijl bij het Ministerie van Justitie in den Haag geplaatst. Ook het latijn werd voortgezet, doch het bleek spoedig dat mijn onder wijzer, zeker oud en ouderwets schoolmeestertje Hector geheeten niet ver genoeg boven zijn leerling stond om veel te vorderen. In de algem. vergadering der Vereeniging werd door mij (of door J.J. de Kanter) voorgesteld om het bedelen op Nieuwjaar tegen te gaan en door eene bedeeling te vervangen wat aangenomen en met goed gevolg uitgevoerd werd. 1857 In het voorjaar van dat jaar vertrok mijn broeder [Cornelis Johannes Marius] weder naar Elmina 46. Hem ontbrak de gelegenheid om af scheid te komen nemen, doch ik ging hem te Rotterdam, aan boord van de Engelsche boot, in Maart, de hand drukken, bij welke gelegen heid ik met den nieuw benoemden gouverneur v.d. Bossche kennis maakte. Kort na zijne terugkomst op Elmina werd mijn broeder ern stig ziek, doch herstelde spoedig. In het voorjaar huurden wij samen met mijne schoonmoeder, het kleine buitentje "Nooit gedacht" 82 niet ver van de Vlissingsche poort, voor f. 300, waar wij den heeten en droogen zomer van dat jaar met genoegen doorbrachten. Het talent mijner beste vrouw bleek weder bij de inrichting van het nette doch 83

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 81