J.C. v.d. Broecke de Grondwet66 werd genoemd, en waarvan G.A. Fokker voorzitter en F. Nagtglas secretaris werd. Later in eene coterie- club ontaard, heb ik er mij in [niet ingevuld] aan onttrokken. De fondsen onzer diakenie kregen eene aanmerkelijke verbetering door een legaat van 20 duizend gl. van mevr. wed. Jhr. J.H. Schorer geb. Schorer (overl. 30 Mei). Van dien steun wisten wij dus nog niets, toen op den 23 April, den 50 verjaardag van broeder W.J. Muller een gezelschap van Diakenen en oud-diakenen tot stand kwam, dat echter nooit veel levenskracht had. In het laatst van dat jaar werd mijne beste vrouw Regentes van het Burger-Weeshuis 20, waarvoor zij uitnemend berekend was. Bij de in stallatie (30 Dec.) werd ook hare voorgangster herdacht, die ook aan het Weeshuis 20 duizend had gemaakt; bij welke toespraken onze vriend, de goede dokter de Marrée, weder gelegenheid had om zich prachtig te verspreken. Het Nutsdepartement77 ging goed vooruit en op initiatief van Pekel haring werd de Volksbibliotheek146 door ons beiden nagezien en ver beterd, terwijl vele belangstellenden die door boekgeschenken verrijk ten. Den 5 Mei woonde ik met Pekelharing als commissie het 40 jarig bestaan van het Vlissingsche departement77 bij. Met aanspraken van Uyttenhooven en Schultz en gedichten van Sifflé. Het was een curieus partijtje in den Prinsetuin !13, doch zoo afgrijselijk warm, dat we 's nachts allen met geweldige hoofdpijn te huis kwamen. Veel drukte gaf dit jaar de Nijverheids-Tentoonstellingn2; niet het minst voor mij die Secretaris der Commissie was, doch aan A.H.G. Fokker een uitnemenden voorzitter had. Door goed weer begunstigd, wat voor het luchtig opgetimmerd Hulp-lokaal in de Munt vooral noodig was, slaagde deze zaak voortreffelijk en gaf ons wel veel werk, doch niet minder genoegen. Een paar diné's getuigden van een vriend- schappelijken geest. Vooral uit Rotterdam en 's Hertogenbosch waren belangrijke inzendingen en alles was keurig uitgestald, wat ook een vierhonderd Belgen als uit één mond getuigden, die ons op Zondag den 1 Aug. een bezoek brachten en wat o.a. in den Précurseur d'Anvers beschreven is. Het gedrukte verslag stelde ik in het najaar op. Van wege het departement hadden wij in het begin van het jaar voor lezingen over Staathuishoudkundige onderwerpen tot stand gebracht. In Maart las ik daar Over het geld, en deed in eene volgende verga dering nog enkele korte mededeelingen o.a. over de bereiding van patentolie, enz. In het Zeeuwsch genootschap 155 las ik over de Vestiging der Neder landers in verschillende Streken van Europa gedrukt in de Letter oefeningen voor Jan. 1859. Voor het mengelwerk van de Middelburgsche Naamwijzer gaf ik uit treksels uit het Dagboek van Anthonie Marinissen, waarvan mij het 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 84