Nutsdepartement van 1793-1866, welke lezingen niet zonder belang
stelling werden aangehoord en op kosten van het Departement gedrukt.
Het door Altorffer6 net aangekleede boekje was niet in den handel en
toen het Hoofdbestuur er kennis mede maakte, wenschte het ieder
dept. een ex. te geven. De vorm was echter reeds uit elkander; een her
druk had eigenaardige bezwaren, zoodat de zaak is blijven steken.
Door het Nut77 werd op mijn voorstel eene Commissie benoemd tot
bevordering der belangen van den dienstbaren stand 23. Gelijk uit mijne
geschriftjes op het gebied der verbeelding blijken kan, had ik voor
dien maatschappelijken kring, waarin ik misschien meer vrouwenlijden
droomde dan werkelijk plaats vindt, altijd veel sympathie. Ik was
secretaris der commissie. Zij beantwoordde niet aan 't gene ik mij
had voorgesteld, doch zal als een goed werk ten laatste toch goede
vruchten dragen. Toen ik in 81 voor het Nut bedankte, moest ik die
commissie verlaten.
In het begin van Sept. woonde ik, meest met mijn vriend J.C. Altorf
fer, het Taal en letterkundig Congres te Gent129 bij, waarvan mij
vriendelijke herinneringen aan hartelijke kennismakingen bijgebleven
zijn (F.A. Snellaert, Conscience, Max. Rooses). Rolin laquemijns (bij
wien ik dineerde), van Lennep, Vreede, Hermans en anderen leerde
ik daar kennen. Met den goeden en kundigen Leendertz keerde ik
terug, die toen enkele dagen bij ons logeerde. Minder aangenaam was
de herinnering aan Douwes Dekker (Multatuli) met wien ik een paar
malen aan tafel zat en die tot in het belachelijke toe voor de Belgische
broeders poseerde.
Met het bestuur van het Zeeuwsch genootschap 155 hadden wij altijd
zeer aangename en leerzame samenkomsten vooral door den genialen
nobelen Lantsheer en den kundigen Pekelharing. De laatste gaf ons dit
jaar veel genot door zijne, naar mijn inzien, voortreffelijke lezingen
over de komedies van Shakespeare.
Voor eene zeeramp te Terschelling werd in het laatst van December
eene soiree litteraire enz. gehouden. Met dhrn. Borsius en Appel was
ik in het Bestuur. Ik droeg daarop voor eene kerstvertelling: Het Zee
kind, in Maart van het volgend jaar in Europa gedrukt.
In het Leeskabinet van April 67 had ik eene schets gegeven der mensch-
lievende daden van een Merkwaardig man (den schipper Jan van
Meerendonk).
In het Volksblad van 3 Oct. iets over de Weezenverzorging ten platte
lande naar aanleiding eener belangrijke brochure van J.A. Geill, ge
neesheer te Nisse.
Finantieel was dit jaar niet gunstig daar eene door de Nijverheids-
vereeniging100 opgerichte vlasserij te niet ging, en de stoomboot van
Vlissingen op Rotterdam, waarin ik aandeel had, op den mistigen 10
Dec. voor Stavenisse stootte en zonk.
98