ENIGE AANVULLENDE MEDEDELINGEN OVER DR. JOB BASTER TE ZIERIKZEE door Dr. C.M. van Hoorn INLEIDING In het Archief van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1967) is de persoonlijkheid van Dr. Job Baster in vele opzichten goed en helder weergegeven, met vele biografische notities en aantekenin gen. Zijn betekenis als bioloog, ongetwijfeld zijn sterkste zijde, kreeg toen enigszins de nadruk1Hoewel wij weten hoe in de achttiende eeuw de beoefening der geneeskunde en die der natuurwetenschappen hand in hand gingen, lijkt het toch nuttig hier nog iets over Basters betekenis als medicus aan toe te voegen. Bij het hiervoor benodigde onderzoek zijn bovendien enige dingen aan het licht gekomen die tot nu toe niet, of niet meer, bekend waren. De medische traditie in de ouderlijke familie beiderzijds, het legaat van zijn oom Dr. Rochus Baster2 en het voorbereidend medisch onderwijs van de Rotterdamse lector anatomiae Dr. Willem Vink3,4, daarna in Leiden de lessen van Herman Boerhaave, Bernard Siegfried Albinus, 's-Gravesande en Oosterdijk Schacht kregen reeds in 1967 voldoende aandacht.5 De biologische belangstelling van de eerste, en diens op nieuw betrekken van de anatomie als basiswetenschap in het medisch onderwijs vonden bij Baster na de lessen van Dr. Vink duidelijk weer klank. Boerhaaves iatró-mechanistische visie, zijn biologische en che mische belangstelling, het geduld bij proefnemingen, het respect jegens de geneeskunde der klassieken, en nog andere tekenen van diens in vloed zullen wij in de medische onderwerpen, waarop Baster zijn aandacht richtte, ontmoeten. Anatomie en chirurgie Basters anatomische belangstelling komt primair tot uiting in zijn proefschrift De Osteopenia (1731). Een korte samenvatting moge hier, naast het reeds in het Archief ZGW 1967) vermelde, een plaats vinden. Na een inleidende verklaring over het woord os, en de functie van het skelet, geeft hij aan hoe het periost de beenderen omvat, deze door de zenuwen en bloedvaten beschermt en voedt, en door de fibrae de aanhechting der spieren bewerkstelligt. Hij vermeldt de vindingen van Van Leeuwenhoek, Swammerdam, Malpighi, Havers, Kerkring en anderen, en stelt, dat de vastere lichaamsdelen (vaten, zenuwen, mem- 158

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 248