ken door bijzondere openbaring, alles tot wezenlijk welzijn van de mens73. Meermalen, zoals bijvoorbeeld bij zijn bestrijding van de astrologie, wordt een bepaald standpunt door Krom verdedigd met een beroep op de openbaring, maar vaak met de aanvulling dat een en ander ook voor het redelijk denken reeds duidelijk was. En als een waarheid die de 'gezonde reden' leert, botst met de openbaring, dan was dat geen openbaring - anders zou haar gezag immers vervallen - want er kan maar één waarheid zijn74. Rede en Bijbel vullen elkaar aan. Op deze wijze wordt wel erg vlot over een moeilijke kwestie beslist, en wel op een manier die voor zeventiende-eeuwse vertegenwoordigers van de Refor matie, zoals Jacobus Koelman en anderen, zeker niet aanvaardbaar zou zijn en die wijst op invloed van het verlichtingsdenken73. Men dient intussen op zijn hoede te zijn wat betreft het gebruik van het woord 'rede'. Ik wees er reeds op dat Krom geheel op de lijn van een empirische natuur wetenschap zit: voortdurend spreekt hij van 'proefondervindelyke' wis-, natuur- en sterrenkunde en 'wysgeerte', gebaseerd op de 'betere beginselen' van 'den onsterfelyken Newton' Maar juist de resultaten van de experimentele natuur wetenschap behoren tot de waarheden die de réde ons aanreikt en die zo dus in feite onze kennis aanvult, die we reeds hebben vanuit de openbaring77. Een van de 'knelpunten' die Krom aan de orde stelt, is de kwestie of men wel in Gods voorzienigheid kan geloven en tegelijk vaste natuurwetten aan kan ne men, zowel in de stoffelijke wereld als in de wereld van de intermenselijke ver houdingen? De hele problematiek rond de voorzienigheid - ook vandaag voor velen een probleem, men denke slechts aan de kwestie van God en het lijden - wordt door Krom in feite afgedaan met een beroep op de rede. Wie de prachtige orde in de natuur ziet, moet toegeven dat het volkomen tegen het redelijk inzicht ingaat om het ontstaan van de wereld aan het toeval toe te schrijven. De oorzaak moet een machtig en wijs Wezen zijn, en bijgevolg is deze zelfde God ook nodig om alles in stand te houden: de natuur kan zich immers zelf geen regels voor schrijven en zich daaraan houden. Het feit dat er vaste wetten zijn, betekent voor hem overigens niet dat we hier te maken hebben met een noodzakelijk ver band van natuurlijke oorzaken, buiten de daadwerkelijke invloed van God om. De wetten functioneren niet zelfstandig en onafhankelijk van Hem. Daarom komt ook het gebed op geen enkele wijze in strijd met het aannemen van het be staan van vaste wetten. Krom verwijst daarbij naar auteurs die de noodzaak en het nut van het gebed vanuit de rede aangetoond hebben78. HET PROBLEEM VAN DE BEWOONDE WERELDEN Evenals bijvoorbeeld Nieuwentyt70 en vele anderen is Krom onder de indruk van de gegevens die de astronomie aanreikt: 'Welk eene menigte doet zich op, ter plaatse daar men naauwlyks eene eenige ster ge waar word, als men slechts den hemel beschouwt door een zogenaamd katoog, of ee- nen verhelderenden nagtkyker, die het bylicht weert? gantsche klusten van sterrenen als het ware nog een andere Wagen, een andere Orion, een andere Aries, of Taurus, heb ik zelf meermalen ten duidelykste daardoor waargenomen: geheele klusten ge- sterntens, of verzamelingen van sterren, door denzelven gezien, die voor het blote oog onzigtbaar waren'80. 190

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 244