70 personen die tot eind 1793 in dit gezelschap werden opgenomen behoorde 93% tot de regentenaristocratie of tot de hieraan geparenteerde grote koop mansfamilies. Leden van de laatste groep ontbraken in het Zeeuwsch Genoot schap. Klaarblijkelijk beschouwden ook zij het directoraat van deze instelling als een typische regentenaangelegenheid. De overige leden waren gerespecteer de predikanten die, in ruil voor het geven van onderwijs, kosteloos toegang had den tot het gezelschap. Hoewel de jaarlijkse contributie bijzonder hoog was, 8 Zeeuwse rijksdaalders of fl. 20,80 per jaar, was de belangstelling van de Zeeuw se elite zo groot dat vrijwel direct tot uitbreiding van het maximum aantal leden moest worden overgegaan. In 1780 begonnen met een maximum van 20 werd dit in 1781 tot 30 vergroot, in 1785 tot 36 en in 1787 werd het totale aantal op 48 ge bracht. Ook de contributie voor het damesgezelschap was niet gering, fl. 21,-, en ook hier beperkte de recrutering zich tot de locale en gewestelijke elites. 36 van de 40 eerste leden behoorden tot de toonaangevende in Middelburg reside rende regentenfamilies. Vier dames waren gehuwd met de predikanten, die ook in dit college het onderwijs voor hun rekening namen, en hadden daarom even eens het recht om de vergaderingen kosteloos bij te wonen. In de ledenlijst wer den ze als juffrouw aangeduid, terwijl het epitheton mevrouw of jonkvrouw ge reserveerd bleef voor de aristocratie Dit patroon van restrictie tot de regenten klasse of de nauw hiermee verbonden geslachten is ook terug te vinden bij de an dere Middelburgse genootschappen. De vrijmetselaarsloge La Philantrope re- cruteerde uitsluitend uit de regentenstand evenals de Confrérie van St. Joris. Hetzelfde is van toepassing op het advocatengezelschap. Alleen in de departe menten van de Oeconomische Tak, die overigens slechts kort bestonden en in de Vlissingse en Middelburgse afdelingen van het Zeeuwsch Genootschap was plaats voor geselecteerde vertegenwoordigers van de gegoede burgerij, maar ook hier was het heft stevig in handen van de regentenaristocratie. Overigens moet men hieruit niet afleiden dat de gehele Walcherse elite binnen deze genootschappen actief was. Dubbelüdmaatschappen waren namelijk niet ongebruikelijk. Puissant rijke regenten als Johan van de Perre of Daniël Rader- macher waren bijvoorbeeld lid van alle genootschappen, terwijl hun echtgeno tes deel uitmaakten van het damesgezelschap. Regentenechtparen die in 3 of 4 genootschappen figureerden waren niets ongewoons. De elite die de Walcherse genootschappen monopoliseerde was dientengevolge klein. Aangezien lang niet alle gezelschappen de bevordering of beoefening van cultuur en wetenschap ten doel hadden, was het deel van de elite dat zich hiermee wel in genootschapsver- band bezighield nog kleiner: in totaal betrof het hier de leden van zo'n 100 gezin nen of ongeveer 1% van de bevolking van het eiland7. Het is duidelijk dat voor figuren van het sociale kaliber als de smid van Martinet met zijn leergierige zoons in de Walcherse genootschappen geen plaats was. Voor dit segment van de bevolking waren maar twee genootschappen beschik baar: de Middelburgse loge La Compagnie Durable, die een meer burgerlijke signatuur bezat en voortdurend met haar aristocratische zuster overhoop lag, en de Middelbargsche Tekenacademie*De loge ontwikkelde geen intellectuele ac tiviteit en bood dus geen alternatief voor in cultuur en wetenschap geïnteresseer den. Iets beter was het gesteld met de Tekenacademie. Ieder die bereid was om deze instelling jaarlijks met fl. 2.60 te steunen had toegang tot de jaarlijkse ver gaderingen, waar nog wel eens een lezing gehouden werd. Maar ook het bestuur 209

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 267