Aan de hier in hoofdlijnen geschetste ontwikkeling kunnen enkele conclusies worden verbonden over omvang, sociale samenstelling en belangstelling van het Walcherse culturele publiek. Deze moeten echter met voorzichtigheid worden gehanteerd. De gebruikte bronnen hebben immers zowel op individueel koop gedrag als op groepsgedrag in genootschappen betrekking en de exacte verhou ding tussen beide vereist nog nader onderzoek. Hier komt nog bij dat het Wal cherse materiaal ondanks de rij ke variëteit - een combinatie van zowel boekhan dels - als genootschapsarchieven is uniek - nogal wat lacunes vertoont. Nader onderzoek van vooral de boekhandelsarchieven zal daarom nog een schat aan kwalitatieve gegevens over de culturele belangstelling van het Walcherse pu bliek opleveren, maar het is dubieus of een grotere getalsmatige exactheid be reikt kan worden dan nu beschikbaar is. Duidelijk is in ieder geval dat de omvang van het culturele publiek op Walcheren tot ongeveer 1790 niet groot was. Het lidmaatschap van wetenschappelijke en culturele genootschappen was het prerogatief van een kleine elite. Het is een misvatting aan te nemen dat het overgrote deel van de maatschappelijke en poli tieke bovenlaag tot deze genootschapselite behoorde. De genootschapselite om vatte slechts kleine delen hiervan, aangevuld met een beperkt aantal universitaii gevormden uit de hoge burgerij. Veel omvangrijker dan 1% van de totale Wah cherse bevolking is deze elite niet geweest en zelfs binnen deze elite moet eigen lijk nog gedifferentieerd worden tussen twee subgroepen, nl. een wetenschappe lijk georiënteerd publiekssegment, vooral te vinden in het Zeeuwsch Genoot schapen een publieksdeel bestaande uit ontwikkelden die vaak wel in het bezit van een universitaire opleiding waren, maar wier belangstelling wat minder diepgaand en meer algemeen van aard was. Hen vinden we terug in de publieks groep die uitsluitend deel van de beide natuurkundige gezelschappen uitmaakte. De interesse van het wetenschappelijk georiënteerd publiekssegment, vertegen woordigers van wat als de traditionele humanistische elitecultuur aangeduid zou kunnen worden, ging vooral uit naar disciplines als geschiedenis, theologie en letteren, maar daarnaast had men grote waardering voor de natuurwetenschap pen, met name voor het fysico-theologisch aspect daarvan en voorzover van nut voor traditionele toepassingen als scheepsbouw en waterstaat. De belangstelling van het algemeen ontwikkelde publiek, de vertegenwoordigers van wat als de nieuwe ontwikkeldencultuur bestempeld zou kunnen worden, concentreerde zich tot en met 1793, wanneer het om de natuurwetenschappen gaat - het enige wetenschapsgebied waarover voor deze periode informatie beschikbaar is - vooral op de populariserende fysico-theologie. Economische verarming en politieke revolutie maakten een forse toename van het totale culturele publiek zichtbaar. Dit groeide tot om en nabij de 3 a 4% van de Walcherse bevolking. Omdat informatie over de ontstaansgeschiedenis van de grote aantallen leesgezelschappen die we na 1801 aantreffen, ontbreekt, is het nog niet duidelijk of deze toename al vóór de revolutie had plaatsgevonden of dat de politieke gebeurtenissen hiervoor verantwoordelijk waren. Het weten schappelijk georiënteerde publiekssegment groeide nauwelijks. De humanisti sche elitecultuur bleef praktisch bij uitsluiting vertegenwoordigd door het Zeeuwsch Genootschap en deze groep was ook nu opgebouwd uit kleine delen van de maatschappelijke en politieke elite en de hoge burgerij. Bij deze groep nam de belangstelling voor de natuurwetenschappen af. Fysico-theologie en tra ditionele natuurwetenschappelijke toepassingen bleven in tel, maar een te grote 223

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 281