de Oostwatering. Het was vanzelfsprekend dat de sluis tegelijkertijd het zoute
buitenwater uit net land moest kunnen weren.
In technisch-waterstaatkundig opzicht voldeed de sluis goed; vanuit formeel-juri
disch oogpunt was er echter een belangrijk bezwaar. De sluis lag namelijk niet in
een door het eiland zelf beheerde zeedijk. Over de onmiddellijke omgeving heer
ste de autonomie van de stad Veere. Nu had ook die stad wel belang bij de suatie-
functie van de sluis. Door het uitstromende landwater bleef de stadshaven op
diepte en werd dreigende opslibbing voorkomen. De haven bleef zo bereikbaar
voor de fel begeerde scheepvaart. Voldoende was het aflopende landwater
(vooral in de zomermaanden) echter niet om dat doel adequaat te dienen. Zeker
niet sinds het niveauverschil tussen binnen- en buitenwater was gaan toenemen.
Voor wat de binnenlandse situatie betreft valt dan te denken aan voortgaande
klink van de poelgebieden ten gevolge van de ontwatering, en vooral ook aan
maai veld verlaging in diezelfde poelgebieden door moernering: het onder de klei
vandaan graven van veen om dat als brandstof te gebruiken. Van die moernering
is bekend dat deze op Walcheren zeker nog tot ver in de zeventiende eeuw werd
bedreven l23.
Voor het spuien van de haven beschikte Veere over een eigen sluis ter plaatse van
de vroegere (getijde-)watermolen, dichtbij de Walcherse sluis. Alhoewel kenne
lijk béide sluizen (de Walcherse suatiesluis én de Veerse spuisluis) voor dat
spuien gebruikt konden worden, zal die functie toch vooral door de Veerse spui
sluis zijn vervuld. Walcheren was als eerstverantwoordelijke voor de kwantiteit
en de kwaliteit van het binnenwater terecht beducht dat daarbij het zoute water
gevaarlijk dicht bij huis werd gehaald. In het algemeen stond trouwens het stede
lijke spuien op gespannen voet met het sueren door het eiland; beide bewegingen
verliepen via een en dezelfde vest en konden niet goed gelijktijdig plaatsvinden.
Nu waren de meeste elementen uit deze ietwat labiele verhouding geenszins uit
zonderlijk; integendeel, het ging elders in het deltagebied meestal net zo toe. Zo
had bijvoorbeeld het tussen 1532 en 1535 gegraven Middelburgse havenkanaal
'de niewe opperwaeteren, comende uuytter van de twee waetermoelen' van de
stad Middelburg nodig om op voldoende diepte te blijven 124En in dezelfde me
morie uit 1546 waarin dit werd geconstateerd, werd een directe relatie gelegd tus
sen gebrekkig toezicht op de Walcherse uitwateringssluizen in het algemeen en
het jaarlijkse verlies van vele stuks vee ten gevolge van het binnendringende
zoute water l25. En op het eind van de achttiende eeuw stond het stedelijke spuien
van de Middelburgse havens kennelijk op gespannen voet met de suatie van het
polderwater l26. Ook elders, bijvoorbeeld in Zierikzee, deden zich soortgelijke
problemen voor 127. Wat dat betreft was de Veerse situatie niet uitzonderlijk.
Het wankele evenwicht tussen Veerse (met name handels-)belangen en Wal
cherse (vooral agrarische) belangen, tussen binnen- en buitenwater, en besten
digd middels twee contracten, werd in 1706 ruw uit balans gebracht. De voorge-
123. De Klerk, 'Een tuin in het water'.
124. De Waard,'Rand van Walcheren', 143-144.
125. Ibidem, 147.
126. De Klerk,'Zeekleilandschap', 124.
127. Kuipers, 'Stadsplanologie Zierikzee'.
71