Compagnie aan de samenwerking verbond, verslechterde6 zetten de Nederlan
ders de strijd voort. In 1656 viel Colombo en twee jaar later waren de laatste Por
tugezen van Ceylon verdreven.
De handel
Met de verovering van Ceylon had de VOC de kaneelgebieden in handen gekre
gen en het handelsmonopolie van deze specerij verworven. Al spoedig trok de
Compagnie ook de winstgevende handel in olifanten aan zich. De handel in tex
tiel, rijst, betelnoten, peper en schelpen bleef echter in handen van de Indiase
kooplieden waarmee de VOC moest concurreren. Dit was een doom in het oog
van de Compagnie en men besloot daarom in 1670 ook deze produkten te mono
poliseren7. Een van de maatregelen om het monopolie af te dwingen was het ver
strekken van pasjes aan schippers van inheemse schepen. Het monopolie bleek
echter moeilijk te handhaven. De illegale handel bloeide als nooit te voren en
werd vaak door corrupte Compagniesdienaren oogluikend toegestaan8. De Com
pagnie, geconfronteerd met dalende opbrengsten, besloot in 1694 om de handel
gedeeltelijk te liberaliseren door middel van een soepeler uitgifte van passen. Een
verdere verruiming van de voorschriften kwam niet tot stand omdat de Compag
nie bang was dat daardoor de privé-handel en corruptie van de eigen dienaren zou
toenemen9.
Privé-handel, corruptie en fraude door Compagniesdienaren kwamen veelvuldig
voor en konden in ernstige gevallen met de dood bestraft worden. Desondanks
trokken Compagniesdienaren zich niets van de voorschriften aan. Controle door
de VOC op het doen en laten van haar dienaren was vrijwel onmogelijk door de
lange en onzekere verbindingslijnen overzee. De lage gages dwongen veel diena
ren te zoeken naar lucratieve bijverdiensten, waaronder de handel in door de
VOC gemonopoliseerde produkten.
De Compagnie was van dergelijke praktijken wel degelijk op de hoogte. In zijn
'Beschrijvinghe van de Oostindische Compagnie' schreef de Compagniesadvo
caat Pieter van Dam dat allen die naar Indië vertrokken hetzelfde doel haddenna
melijk .om geit en goet bijeen te vergaderen en daerna t'huijs komende, rijcke-
lijck daervan te leven
Strengere wetten, straffen of hogere gages hadden volgens hem geen enkel ef
fect. Hij sprak dan ook van een '...ongeneeslijk quaad...'10.
Enerzijds trachtten de Heren XVII de malafide handelingen de kop in te drukken,
anderzijds bevorderden zij corruptie door gunstelingen te benoemen op lucra
tieve posten. Zij wisten heel goed dat tal van posten niet begeerd werden om de
officiële gage maar om de verdiensten uit de particuliere handel. Onderzoeken
naar vermeende onregelmatigheden werden meestal niet ingesteld omdat de fis
caals, de officiële opsporingsambtenaren, zelf aan de privé-handel deelnamen.
6. Ibidempassim.
7. Arasaratnam, 'De VOC in Ceylon en Coromandel', 35.
8. Ibidem, 36.
9. Ibidem.
10. Stapel en Van Boetzelaer, Pieter van Dam, 358.
82