Wij beperken ons tot de periode 1815-1840. Deze periode kan als eenheid wor
den gezien. Een nieuw systeem van onderwijs kreeg in die tijd zijn vorm en vond
algemeen ingang, waarbij de gezelschappen een beslissende rol speelden. Na
1840 ontstonden, naast de gezelschappen, de vakverenigingen. Ook om deze re
den ligt hier een grens.
Dat de bestudering van deze gezelschappen veel aanknopingspunten opleveren
voor de ontwikkeling van pedagogiek en didactiek ligt voor de hand. Dit aspect
blijft niet helemaal buiten beschouwing maar het vormt toch een aparte wijze van
benadering waarvoor niet is gekozen; dit zou bij de schrijver een specifieke ken
nis van deze disciplines doen veronderstellen die hij niet bezit. Dat hier veel ma
teriaal ligt voor onderzoekers in deze studierichtingen staat wel vast3.
Historische achtergrond: de onderwijswet van 1806
Het ontstaan van de onderwijsgezelschappen hield nauw verband met de onder
wijshervorming die rond 1800 in Nederland plaatsvond. Dat er op dit gebied ver
anderingen nodig waren was in de tweede helft van de 18e eeuw steeds duidelij
ker geworden, en toen met de komst van de Fransen in 1795 de regentijd ten einde
liep en een centrale overheid een grotere uitvoerende macht en onafhankelijker
gezag kreeg besefte men al snel dat allerlei nieuwe denkbeelden nu ook politiek
konden worden verwezenlijkt. In 1798 was het onderwijs tot staatszaak gemaakt,
en in de tien jaren die volgden ontstonden landelijke wetgevingen, onder andere
voor het lager onderwijs (1806). Voor het onderwijs betekende dit een breuk met
het verleden. Al in 1778 had het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen een
prijsvraag uitgeschreven met de vraag: 'Welke verbeeteringe hebben de gemeene
of openbare, vooral de Nederduitsche scholen, ter meerdere beschaving onzer
Natie, toch wel nodig? Hoe zouden die, op de voordeligste wijze, konnen inge
voerd en op een bestendigen voet onderhouden worden?' 4.
Het onderwijs raakte in beweging. De antwoorden op de prijsvraag leverden veel
basismateriaal voor de wetgevingen die tot stand zouden komen en de onderwij
zers reageerden hierop
In 1799 besloten onderwijzers in Amsterdam geregeld bijeen te komen om te pra
ten over onderwijskundige zaken. In de Duitse landen bestonden dergelijke ge
zelschappen al eerder, en in het landelijke onderwijsblad dat in 1801 was opge
richt verscheen nu de suggestie om overal soortgelijke gezelschappen te vormen.
Dorpsonderwijzers zouden maandelijks bijeenkomen om onder leiding van een
dominee zich te orienteren op de nieuwe ontwikkelingen. Gezamenlijk konden
zij dan onderwijskundige werken aanschaffen die nu de een na de ander het licht
zagen. Deze werden dan ter lezing rondgestuurd en maakten de bibliotheek uit5.
Gezelschappen waren in deze tijd in de mode, maar de bijeenkomsten van de on
derwijzers zouden zich niet tot leesgezelschappen ontwikkelen. Ook de dominee
3. Zie hiervoor de paragraaf 'De gezelschappen aan het werk'.
4. De ontwikkeling van de onderwijswetgeving en de tot standkoming van de definitieve onder
wijswet zijn zeer summier geschetst. Er bestaat uitvoerige literatuur over. Zie bijv. Van der Gie-
zen, Schoolstrijd, hoofdstuk 1Hierin blijkt de waarde van de antwoorden op de prijsvraag voor
de onderwijswetgeving.
5. Bijdragen1801, deel 1,97-103, 121.
94