zou geen rol gaan spelen: de grote betrokkenheid van de kerk bij het onderwijs zo als die altijd had bestaan verdween toen het onderwijs tot staatszaak was ge maakt. Zijn functie werd overgenomen door de nu ingestelde inspecteurs of schoolopzieners6. Onderwijskundige literatuur werd belangrijk want er veranderde veel. Inzoverre was de suggestie in het onderwijsblad zo gek nog niet. Zeker op het platteland kon in deze tijd de dorpsonderwijzer het zich eenvoudig niet veroorloven voor eigen rekening die werken aan te schaffen die nodig waren. Zijn inkomen was nog even gering als zijn sociale status, en naar zijn maatschappelijke en weten schappelijke achtergrond kon men beter geen navraag doen. Goede uitzonderin gen daargelaten waren ze afkomstig uit de meest uiteenlopende beroepen: landar beiders, ketellappers, militairen. Toezicht en controle was plaatselijk verschil lend geregeld of was geheel afwezig, en aan de eisen van bekwaamheid die schout en schepenen stelden ontbrak ook wel een en ander, als er al eisen gesteld werden. Opleiding was er niet. In het gunstigste geval ging de zoon van de onder wijzer of een leerling de meester helpen, leerde wat bij, en volgde hem op. Van een onderwijzersberoep was nauwelijks sprake. Behalve onderricht aan de dorps jeugd namen allerlei baantjes de tijd van een onderwijzer in beslag. Gangbaar wa ren functies als koster, klokkeluider en voorzanger. Verder waren onderwijzers vaak landmeter en belastinginner - zij konden immers rekenen - of gewoon boe renknecht 7Het onderwijswereldje bestond dus uit een vrij heterogeen gezel schap en op het platteland was de toestand ronduit slecht. De situatie was verge lijkbaar met die van de medische zorg. Ook hier was men aangewezen op vogels van allerhande pluimage en heersten anarchistische toestandenx. De onderwijzer was, zo kan men stellen, nauwelijks toegerust om te voldoen aan de nieuwe eisen van de onderwijswet van 1806. Deze reorganisatie hield in, dat de onderwijzer voortaan in bezit moest zijn van een Akte van Algemene Toela ting. Hiervoor moest hij examen doen voor een provinciale onderwijscommissie. Deze nieuwe instantie werd gevormd door de inspecteurs van de onderwijsdis- tricten waarin de departementen werden ingedeeld. De akte gaf bevoegdheid in rekenen, taal en schrijven. Bovendien kwamen er vier rangen. Voor de vierde rang met een minimumleeftijd van 16 jaar was kennis vereist van de drie basis vakken: rekenen, taal en schrijven en enige pedagogische scholing. Een derde- ranger wist ook het nodige van breuken. Aardrijkskunde en geschiedenis waren aan de tweede rang voorbehouden. Wist men het nodige van natuur- en wiskun- 6. Hoewel de taken van een schoolopziener omvangrijker waren dan die van latere inspecteurs is in dit artikel voor deze moderne aanduiding gekozen. 7. Kerkelijke functies bleven tot 1857 verbonden met het onderwijzersambt. De 242 leerlingen van een kweekschool in Duitsland in 1806 hadden de volgende achtergronden: 109 kleermaker, 21 schoenlappers, 5 timmerlieden, 4 wevers, 4 wagenmakers en nog een aantal uiteenlopende be roepen. Van Det, Bondsleven176. Van allerlei nevenfuncties moesten inspecteurs weinig hebben: RAZ, Archief Toezicht inv.nr 115, rapporten Hennequin 8-2-1817 en 29-4-1818. 8Het zou interessant zijn na te gaan in hoeverre de overheidsmaatregelen op het gebied van on derwijs en gezondheidszorg elkaar hebben beinvloed of aan elkaar zijn ontleend. De departmen- tale commissies van geneeskundig bestuur die in 1801 werden ingesteld hadden evenals de onder wijzerscommissies een taak op het gebied van controle, scholing, en deskundigheidstoezicht. Beide gingen uit van de Agent van Nationale Opvoeding, de Leidense hoogleraar J.H. van der Palm. 95

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 137