(art. 22 van het reglement van 1806)12Dit had een herziening van de leerboekjes tot gevolg en uit deze tijd dateren boekjes als 'De brave Hendrik'. Ook vakken als aardrijkskunde en geschiedenis kwamen in de loop van de tijd steeds meer ter sprake en de onderwijsliteratuur groeide met het jaar. In 1803 schreef A. van den Ende, de grote man achter de onderwijswetgeving van 1806, een 'Handboek voor onderwijzers'. Kortom: het onderwijs was volop in beweging. Door de onderwijswet van 1806 die hier alleen kort en in relatie met het eigenlijke onderwerp is besproken was een volstrekt nieuwe situatie ontstaan voor de onder wijzers. Maar wie onderwees de onderwijzer? Laat men de totaal andere aanpak die de invoering van klassikaal lesgeven met zich meebracht tot zich doordrin gen, dan wordt duidelijk dat een omscholing nodig was en zeker bij het gebrek kige peil van de onderwijzersstand in die dagen zoals dat is geschetst. Was er dan geen opleiding? De Maatschappij tot Nut van het Algemeen die veel bijdroeg tot onderwijsvernieuwing stichtte tussen 1795 en 1805 kweekschooltjes in Groningen, Amsterdam en Rotterdam. Veel leerlingen trokken deze niet en voor Zeeland is hun invloed te verwaarlozen. Pas in 1816 kwamen er twee Rijks kweekscholen, een in Haarlem en een in Lier. Na 1820 zien we dan ook dat met name uit Zeeuwsch-Vlaanderen jongens vertrokken naar Haarlem om daar een opleiding te volgen. Hun aantal was vrij gering '3. Het geheel overziende kan men vaststellen dat er in scholing en opleiding een vacuum bestond. De onderwijzers die in hun dorpjes met de nieuwe eisen werden geconfronteerd en toch al een vrij geisoleerd bestaan leidden zagen dan ook terecht in onderlinge samenwerking de oplossing. Deze achtergrond maakt het ontstaan van de onderwijzersgezelschap pen alleszins begrijpelijk. Hoe ontwikkelden deze zich in Zeeland? Vergeleken met Groningen en Friesland, waar schoolopzieners bijzonder actief waren, komen in Zeeland de onderwijzersgezelschappen relatief laat tot stand. Het eerste gezelschap werd opgericht op Schouwen op 21 september 1815. Voor die tijd zijn er in Zeeland geen geweest. Naar de oorzaak kan men slechts gissen. Vast staat dat met name op Walcheren maar ook elders de vernieuwingen in het onderwijs bij de bevolking en ook bij de onderwijzers op verzet stuitten. De in vloed van de inspecteurs kan van betekenis geweest zijn. Bekend is, dat in 1802 een inspecteur zich tegen oprichting van een gezelschap verzette uit angst dat dit ten koste zou gaan van zijn eigen invloed 14. De Inlijving bij Frankrijk was even min stimulerend. De tractementen van onderwijzers en zelfs van inspecteurs wer- 12. Uitvoerig hierover bijv. Noordam, 'Christelijke en Maatschappelijke Deugden', 295. 13. Hier had de inspecteur, Callenfels, een onderzoek gedaan naar geschikte kandidaten voor een opleiding. Dit was vrij duur en hij correspondeerde met Van den Ende overplaatsingen toela ting. Soms werd een kwekeling gesponsord door particulieren. Men zag graag jongens van goede huize, en aan definitieve plaatsing ging een ministeriele goedkeuring vooraf. Andere Zeeuwse schooldistricten hebben hierover nauwelijks gegevens. Bronnen: RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 83, brieven no. 264, 284, 316, 86, 126, 145; inv.nr. 94, no. 136,67, 135, 136en 201; inv.nr. 93, no. 50, 56. In de periode 1820-1830 betreft het ca. 5 kwekelingen. De bedoeling was dat zij later hun stand plaats kozen in Zeeuwsch-Vlaanderen. 14. Geciteerd uit Van Det, Bondsleven220 (bronvermelding ontbreekt). De archieven van de provinciale onderwijscommissie bevatten geen gegevens over gezelschappen in Zeeland voor 1815. Weerstanden in Walcheren: RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 19, rapporten 1807-1809. 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 139